V3 chapître 5.2

Extrait du texte B.
Sur scène, Stromae a fait le show, habillé d'un bermuda. Accompagné de quatre musiciens, il a interprété ses classiques comme Alors on danse, Papaoutai, Formidable. Pendant presque deux heures, il n'a cessé de danser (...) Stromae dansait et chantait super bien. (...)
Dans le public se trouvait le célèbre blogueur Perez Hilton. Il a partagé sur son compte Instagram: ....

passé composé -  achter elkaar vertelde feiten --> tijdlijn
imparfait - beschrijft een situatie van enige duur, of een terugkerende situatie --> toestand, situatie, gewoonte



1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Extrait du texte B.
Sur scène, Stromae a fait le show, habillé d'un bermuda. Accompagné de quatre musiciens, il a interprété ses classiques comme Alors on danse, Papaoutai, Formidable. Pendant presque deux heures, il n'a cessé de danser (...) Stromae dansait et chantait super bien. (...)
Dans le public se trouvait le célèbre blogueur Perez Hilton. Il a partagé sur son compte Instagram: ....

passé composé -  achter elkaar vertelde feiten --> tijdlijn
imparfait - beschrijft een situatie van enige duur, of een terugkerende situatie --> toestand, situatie, gewoonte



Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

TOESTAND/DUUR/HERHALING  --> imparfait

il jouait souvent (vaak)
il s'exerçait tous les jours (iedere dag)
Il donnait parfois des concerts (soms)
Il chantait bien (goed)
Il avait toujours du succès (altijd) 

Slide 3 - Tekstslide

Imparfait  
 STAM + uitgangen ais, ais, ait, ions, iez, aient. 

VOORBEELD: 
(parler)  PARL + uitgangen --> je parlais, tu parlais, il/elle/on parlait, nous parlions, vous parliez, ils/elles parlaient. 

(Etrê) ET + uitgangen --> j'étais, tu étais, il/elle/on était, nous étions, vous étiez, ils/elles étaient. 

(avoir) AV + uitgangen --> j'avais, tu avais, il/elle/on avait, nous avions, vous aviez, ils/elles avaient. 




Slide 4 - Tekstslide

Il était = hij was 
C'était = het was

Il avait = hij had
Il y avait = er was, er waren (van: il y a). 

Slide 5 - Tekstslide

J'étais =
A
Ik was
B
Ik had

Slide 6 - Quizvraag

Nous parlions
A
Wij spreken
B
wij spraken
C
jullie spreken
D
jullie spraken

Slide 7 - Quizvraag

ils regardaient
A
wij kijken
B
zij keken
C
zij kijken
D
jullie keken

Slide 8 - Quizvraag

Vous parlez français avec la prof?
A
Spreken jullie Frans met de lerares?
B
Spraken jullie Frans met de lerares?

Slide 9 - Quizvraag

Il y avait beaucoup de monde: 2100!
A
Er waren veel mensen.
B
Er zijn veel mensen.
C
Dat waren veel mensen.
D
Dat zijn veel mensen.

Slide 10 - Quizvraag

J'ai mangé des escargots pour la première fois. C'était bizarre!
A
Dat was raar!
B
Dat is raar!
C
Men vindt dat raar!

Slide 11 - Quizvraag

En 2019, Stromae a donné/donnait un concert à NY.
A
donnait
B
a donné

Slide 12 - Quizvraag

Pendant le concert il a dansé/dansait sans cesse.
A
dansait
B
a dansé

Slide 13 - Quizvraag

Hij had altijd succes.
A
Il a toujours eu du succès.
B
Il avait toujours du succès.

Slide 14 - Quizvraag

Le carton rouge
A
Het rode karton.
B
De rode kartellijn.
C
De rode kaart.
D
De rode tong.

Slide 15 - Quizvraag

L'arbitre
A
de scheids
B
de boom
C
de bal
D
het doel

Slide 16 - Quizvraag

assister à
A
helpen met
B
aanwezig zijn bij

Slide 17 - Quizvraag

quitter le terrain
A
aankomen op het veld
B
het veld verlaten
C
het terrein verkennen
D
het terrein laten zien

Slide 18 - Quizvraag

aucune idée!
A
geen idee!
B
Goed idee!
C
Veel ideeën!
D
Slecht idee!

Slide 19 - Quizvraag

Le défenseur doit courir beaucoup.
A
moet veel wachten
B
moet veel rennen
C
moet goed samenspelen
D
moet veel trainen

Slide 20 - Quizvraag

Le concert est complet.
A
Het concert is compleet.
B
Het concert is inclusief drankjes.
C
Het concert is uitverkocht.
D
Het concert is een complot.

Slide 21 - Quizvraag

Les paroles me touchent.
A
De parabel raakt me.
B
De tekst raakt me.
C
De tekst is van mij.
D
De woorden zijn groots.

Slide 22 - Quizvraag

L'origine de Stromae est belgo-rhwandais.
A
Stromae is een originele belg.
B
Stromae's afkomst is Belgisch/Rwandees.
C
De Rwandese Belgen zijn origineel.

Slide 23 - Quizvraag

Huiswerk

* Maken opdracht 12, 13, 14 (imparfait). 
*Opzoeken en luisteren naar : nieuwst liedje van Stromae. 
* Opzoeken: website van Stromae. Wat doet hij nu ? Wat vind je ervan? Schrijft op in 20-50 woorden in het Frans. 

Inleveren in Classroom. 

Slide 24 - Tekstslide

L'imparfait ou le passé composé? 

On continue... 

le 14 avril 2021

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Link

Hier, ..........au restaurant avec ma meilleure amie.
A
j'étais
B
je suis
C
j'avais
D
j'ai

Slide 27 - Quizvraag

On ...............beaucoup de notre avenir (toekomst).
A
parle
B
a parlé
C
parlait
D
parler

Slide 28 - Quizvraag

Et on ....beaucoup de vin.
A
boire
B
buvait
C
a bu
D
boit

Slide 29 - Quizvraag

A un certain moment, mon père ....
A
entrait
B
est entré
C
entrer

Slide 30 - Quizvraag

Il .... furieux!
A
était
B
a été
C
est

Slide 31 - Quizvraag

Il .... par les cheveux dehors (aan de haren naar buiten slepen).
A
me tirait
B
me tire
C
m'a tiré

Slide 32 - Quizvraag

..... honte! (avoir honte = zich schamen)
A
j'ai eu
B
j'avais
C
j'ai

Slide 33 - Quizvraag

Mon amie ..... vite.
A
est partie
B
partait
C
partir
D
part

Slide 34 - Quizvraag

Bedenk zelf een verhaaltje van 4 of 5 korte zinnen waarin je een situatie beschrijft en waarin (plotseling) iets gebeurt - het verhaaltje schrijf je in de verleden tijd.

Slide 35 - Open vraag

Bron D  - p. 59

Bedenk iets waar je afgelopen weekend heen bent gegaan. Misschien ben je nergens heen gegaan vanwege de corona maatregelen. Bedenk dan zelf iets. 

Beantwoord dan de volgende open vragen, in het Frans. 

Slide 36 - Tekstslide

Tu as passé un bon weekend?

Slide 37 - Open vraag

C'était comment?

Slide 38 - Open vraag

C'était où?

Slide 39 - Open vraag

Il y avait du monde?

Slide 40 - Open vraag

Tu y étais avec qui?

Slide 41 - Open vraag


Slide 42 - Open vraag

Bron - G, p. 61  werkwoord: mettre = (aan)doen, (neer) zetten/leggen etc. 

Weet je het nog? 
Présent -->  stam (mett) +uitgang (bij enkelvoud valt een 't' weg).
Passé composé --> avoir + mis
Imparfait --> stam (mett) + uitgang (ais etc.)
Futur --> hele werkwoord + uitgang (stomme 'e' valt weg). 

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Qu'est-ce que tu as mis aujourd'hui?
Beschrijf hieronder in het Frans.

Slide 50 - Open vraag

Qu'est-ce que tu vas mettre en été?
Beschrijf hieronder in het Frans.

Slide 51 - Open vraag

Slide 52 - Tekstslide