Oefentoets 2KG1 Thema 4. Voortplanting en seksualiteit
In de puberteit gaan de voortplantingsorganen functioneren?
A
Juist
B
Onjuist
1 / 28
Onderdelen in deze les
In de puberteit gaan de voortplantingsorganen functioneren?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 1 - Quizvraag
In de afbeelding van het meisje zijn secundaire geslachtsorganen te zien?
A
juist
B
onjuist
Slide 2 - Quizvraag
In de afbeelding van het meisje zijn primaire geslachtsorganen te zien?
A
juist
B
onjuist
Slide 3 - Quizvraag
Bevruchting vindt plaats in de baarmoeder?
A
juist
B
onjuist
Slide 4 - Quizvraag
De binnenste schaamlippen produceren slijm?
A
juist
B
onjuist
Slide 5 - Quizvraag
Een ander woord voor zelfbevrediging is ovulatie?
A
juist
B
onjuist
Slide 6 - Quizvraag
Na de bevruchting ontstaat een klompje cellen. Innesteling van dit klompje cellen vindt plaats in de baarmoeder
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quizvraag
Een zwaardere stem ('de baard in de keel') is een secundair geslachtskenmerk van jongens?
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quizvraag
Bij een zaadlozing verlaat het sperma het lichaam via de urinebuis?
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quizvraag
De menstruatie vindt gemiddeld 14 dagen na de ovulatie plaats?
A
juist
B
onjuist
Slide 10 - Quizvraag
Een condoom biedt bescherming tegen het overbrengen van het virus dat aids veroorzaakt?
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Chlamydia kun je krijgen door iemand een hand te geven die een SOA heeft?
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Bevruchting is iets anders dan geslachtsgemeenschap?
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quizvraag
Waarin komen de zaadleiders uit?
A
in de prostaat
B
in de urinebuis
C
in de zaadblaasjes
D
in de zwellichamen
Slide 14 - Quizvraag
Je ziet in de afbeelding de groei van het slijmvlies van de baarmoederwand van een vrouw. Op welke dagen is deze vrouw vruchtbaar?
A
Op dag 1-5
B
Op dag 6-10
C
Op dag 11-15
D
Op dag 16-20
Slide 15 - Quizvraag
De volgende uitspraken gaan over eicellen en zaadcellen bij de mens. Welke uitspraak is juist?
A
Ze verschillen in grootte
B
Ze worden in even grote aantallen geproduceerd
C
Ze zijn even beweeglijk
Slide 16 - Quizvraag
Bij welk prenataal onderzoek wordt een nekplooimeting uitgevoerd?
A
Bij een combinatietest
B
Bij een 20-wekenecho
C
Bij een NIPT (niet invasieve prenatale test
Slide 17 - Quizvraag
Met welk nummer is het deel aangegeven waarin zich het maagdenvlies kan bevinden?
A
met nummer 1
B
met nummer 2
C
met nummer 3
D
met nummer 4
Slide 18 - Quizvraag
Welk deel van het voortplantingsstelsel van een vrouw is het meest gevoelig voor seksuele prikkels?
A
de clitoris
B
de binnenste schaamlippen
C
de buitenste schaamlippen
Slide 19 - Quizvraag
Een eicel die niet bevrucht wordt, sterft na 12 tot 24 uur. Wanneer gebeurt dit?
A
Tussen de ovulatie en de menstruatie
B
Tijdens de menstruatie
C
Vlak na de menstruatie.
D
Vlak voor de ovulatie
Slide 20 - Quizvraag
Hoe noemen we onderdeel 5
A
Prostaat
B
bijbal
C
Teelbal
D
Balzak
Slide 21 - Quizvraag
Hoe noemen we onderdeel 2?
A
Prostaat
B
Zaadblaasje
C
Teelbal
D
Urinebuis
Slide 22 - Quizvraag
Hoe noemen we onderdeel 4?
A
Bijbal
B
Teelbal
C
Zwellichaam
D
Zaadblaasje
Slide 23 - Quizvraag
Iemand die valt op een persoon (ongeacht welk geslacht deze persoon) heeft noemen we?
A
heteroseksueel
B
biseksueel
C
aseksueel
D
panseksueel
Slide 24 - Quizvraag
Welke afvoergangen worden bij de sterilisatie van een man onderbroken?
Slide 25 - Open vraag
Leg uit hoe de NuvaRing (een voorbehoedsmiddel) er vanuit de vagina voor zorgt dat er geen ovulatie meer optreedt?
Slide 26 - Open vraag
Hoe wordt de fase op de afbeelding hiernaast genoemd?
A
Indaling
B
Ontsluiting
C
Uitdrijving
Slide 27 - Quizvraag
Welk deel van de baby komt bij een normale bevalling als eerste naar buiten?
