Bs 4 Spieren

• Biologie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Bs. 4 Spieren

in groepjes in tussencelstof

In kringen rondom kanaaltjes

Botweefsel

Kraakbeenweefsel

Geef twee kenmerken waaraan je kunt zien welke hand van een kind is en welke van een volwassene

Welke beenverbinding is R?

1. Vergroeid
2. Naad
3. Kraakbeen
4. Gewricht

Welke andere beenverbinding zie je?

1. Vergroeid
2. Naad
3. Kraakbeen
4. Gewricht

Leerdoel

Je kunt de werking van spieren beschrijven

Je kunt voorbeelden noemen van bewuste en onbewuste spierbewegingen

Bouw van de spier

Spierschede: Bindweefsel om de spier heen

Pees: verbindt spier met bot

Aanhechtingsplaats: waar spier vast zit aan bot

Spierbundels: bestaan uit spiervezels

Breng je hand eens naar je schouder en weer terug (arm buigen), hoeveel spieren gebruik je bij deze beweging?

Antagonistisch paar: buigspier en trekspier

3 typen spierweefsel

1. dwarsgestreept spierweefsel

2. glad spierweefsel

3. hartspierweefsel

Dwarsgestreept spierweefsel

Spier korter en dikker: eiwitten die in elkaar schuiven

In skeletspieren liggen de eiwitten netje gerangschikt in spierfibril

Dwarsgestreept spierweefsel

skeletspieren

eiwitten zijn 

netjes

gerangschikt

eiwitten netjes

gerangschikt

in een spier-

fibril

Glad spierweefsel

Orgaanspieren

Eiwitten niet netjes gerangschikt

--> geen streepjes

Ook in wanden van bloedvaten

Hartspierweefsel

Spierfibrillen die niet naast elkaar liggen in een spiervezel

Raakt niet snel vermoeid

Spiervezels

Dwarsgestreept spierweefsel

1. Langzame spiervezels

- Duurt langer om samen te trekken

- Minder kracht

- Langer doorgaan

- Weinig energie nodig

2. Snelle spiervezels

- Snel samen trekken

- Veel kracht

- Korte duur

- Veel energie nodig

Welke spieren zijn er bij de marathonrenner het meest ontwikkeld? En welke bij de sprinter?

Zelf aan de slag!

Onderzoek: Practica 3 de armbuigspier op blz 78 en 79 

+

Basisstof 4 Spieren opdrachten 1 t/m 9

(HW voor volgende week)