Spelling en werkwoorden 98,99,100

Werkwoordspelling
   Werkwoordspelling
   26 januari / 1D
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling
   Werkwoordspelling
   26 januari / 1D

Slide 1 - Tekstslide

Vorige keer
-Spelling en meervoud op -en -ee en -ie 

Slide 2 - Tekstslide

Wat weten we nog?

Slide 3 - Tekstslide

Meervoud van

HANDVAT
A
Handvatten
B
handvaten

Slide 4 - Quizvraag

Echt waar....
Allebei is tegenwoordig goed! 

Slide 5 - Tekstslide

Meervoud van
BRADERIE
A
braderieën
B
braderiën

Slide 6 - Quizvraag

BRADERIEËN
-Enkelvoud eindigt op -ie 
- Klemtoon valt op -ie

DUS braderieën

Slide 7 - Tekstslide

Meervoud van

ZEE
A
Zeeën
B
zeën

Slide 8 - Quizvraag

ZEEËN
- Klemtoon op -ie
- Eindigt in enkelvoud op -ie 

Slide 9 - Tekstslide

werkwoordspelling

Slide 10 - Tekstslide

Deze les 
- Kunt verleden tijd van STERKE WERKWOORDEN juist schrijven

Slide 11 - Tekstslide

Wat zijn sterke werkwoorden?

Slide 12 - Woordweb

Sterke werkwoorden
De sterke werkwoorden veranderen van klank als ze van tijd veranderen.

lopen - liepen
zingen - zongen
denken - dachten 

Slide 13 - Tekstslide

Sterke werkwoorden verleden tijd 
- Gebruik verlengproef om erachter te komen of een woord op een -t of een 
-d eindigt: 
bijten --> beet (want: wij beten)
vinden -> vond (want: zij vonden)

-schrijf het woord zo kort en eenvoudig mogelijk. Gebruik nooit twee dezelfde klinkers of medeklinkers achter elkaar (dus ook geen -dd of -tt) behalve als dat nodig is voor de uitspraak: 
- treden --> traden; bestrijden --> bestreden; glijden --> gleden
en 
schrikken --> schrokken ; beginnen --> begonnen

Slide 14 - Tekstslide

Even checken

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de verleden tijd van:

Een luipaard [verslindt] een leeuw
A
verslond
B
verslindde

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van:

De journalist [houdt] zich aan de afspraak.
A
hield
B
houdde

Slide 17 - Quizvraag

Maken:


Opdr. 4 + 5 (blz. 98,99)
(Bladzijde 100) Startopdracht + opdr. 1 + 2+3 

Slide 18 - Tekstslide