4.2 Wat levert het op?

SO 4.1 & 4.2
Dinsdag 22 maart
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

SO 4.1 & 4.2
Dinsdag 22 maart

Slide 1 - Tekstslide

§ 4.2 Wat levert het op?
Leerdoelen:
  • Je weet wat een ondernemer is
  • Je kent de drie productiefactoren en kunt uitleggen wat investeren is
  • Je weet wat concurrenten zijn
  • Je kunt winst berekenen
  • Je weet wanneer een bedrijf verlies maakt

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een ondernemer?

Slide 3 - Woordweb

§ 4.2 Wat lever het op?
Een ondernemer is iemand die met een eigen bedrijf zijn inkomen verdient. 

Sommige ondernemers werken in hun eentje. Andere hebben personeel in dienst.



Slide 4 - Tekstslide

Op de afbeelding zie je een ondernemer. Hoe denk jij dat zij haar inkomen verdient?

Slide 5 - Open vraag

§ 4.2 Wat lever het op?
Alles wat je nodig hebt om te produceren, kun je indelen in drie productiefactoren.

  1. Natuur alles wat de natuur levert.
  2. Arbeid al het werk dat mensen doen.
  3. Kapitaal geld waarmee je hulpmiddelen koopt die nodig zijn om te kunnen produceren. Bijvoorbeeld gereedschappen, gebouwen, machines, enz. Je noemt deze hulpmiddelen kapitaalgoederen.

Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen heet investeren. Een ondernemer investeert om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren.



Slide 6 - Tekstslide

Idee
Productiefactoren
Investering
Winst

Slide 7 - Sleepvraag

§ 4.2 Wat lever het op?
Er zijn meer bedrijven die dezelfde soort producten maken of dezelfde diensten leveren. Die bedrijven zijn elkaars concurrenten

Slide 8 - Tekstslide

Welke merken hieronder zijn concurrenten van elkaar? Maak de juiste combinaties door de afbeelding naar elkaar toe te slepen. 

Slide 9 - Sleepvraag

§ 4.2 Wat lever het op?
Door goederen of diensten te verkopen ontvang je geld. Dat is de opbrengst van de verkoop. Van de opbrengst moet je eerst alle kosten betalen. Als er daarna geld overblijft, heb je winst.


De winst bereken je als volgt:

Winst = opbrengsten - kosten

Slide 10 - Tekstslide

Sem heeft voor 275 euro aan frisdrank verkocht. De kosten waren in totaal 165 euro. Wat is zijn winst?

Slide 11 - Open vraag

§ 4.2 Wat lever het op?
Als het niet goed gaat met het bedrijf, kunnen de kosten hoger worden dan de opbrengsten. Dan heb je geen winst meer, maar verlies.


Als een bedrijf lange tijd verlies lijdt en de schulden niet meer kan betalen, gaat het failliet. Het bedrijf wordt dan gesloten. 

Slide 12 - Tekstslide

§ 4.2 Wat lever het op?
Aan de slag!

Maken van de opdrachten van § 4.2






Slide 13 - Tekstslide