1. Je benoemt de bestanddelen van het bloed met hun kenmerken en functies.
2. Je geeft schematisch weer welke stoffen er in het plasma voorkomen.
3. Je legt het verschil tussen plasma en serum uit.
4. Je verklaart volgende termen: plasma, serum, hematopoëse
5. Je geeft schematisch de hematopoëse weer