woordenschat basisvaardigheden

woordenschat basisvaardigheden
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

woordenschat basisvaardigheden

Slide 1 - Tekstslide

+
welke woorden horen erbij?

Slide 2 - Woordweb

+

optellen
plus
erbij doen
en

4 + 3 = 7

Slide 3 - Tekstslide

X

Slide 4 - Woordweb

x

vermenigvuldigen
keer
maal 
(vermenigvuldigen = herhaald optellen)

4 x 3 = 12     (3+3+3+3=12)

Slide 5 - Tekstslide

=
decimaal getal
<
>
een decimaal
afronden
cijfer achter de komma
een getal met komma
een rond bedrag maken
groter dan
gelijk aan
kleiner dan

Slide 6 - Sleepvraag

sleep naar de juiste plek:
0,8
3,25
4,75

Slide 7 - Sleepvraag

Plaats de getallen op de juiste plek op de getallenlijn.
0
-3
2

Slide 8 - Sleepvraag

Afronden

Slide 9 - Tekstslide

Afronden
Rond je het getal af naar onder of naar boven?
ONDER
BOVEN
1
2
3
4
5
6
7
8
9

Slide 10 - Sleepvraag

Afronden op een tiental
783 ≈
A
700
B
780
C
790
D
800

Slide 11 - Quizvraag

Afronden op hele getallen.
15,49 wordt
A
16
B
15
C
15,5
D
15,4

Slide 12 - Quizvraag

afronden op 1 decimaal

86,73
A
86
B
87
C
86,7
D
86,8

Slide 13 - Quizvraag

Afronden op een geheel getal
109,78
A
109,8
B
110
C
1091
D
110,8

Slide 14 - Quizvraag

Afronden op 1 decimaal:

86,73
A
86
B
87
C
86,7
D
86,8

Slide 15 - Quizvraag

Afronden op 2 decimalen:
4,56734
A
4,56
B
4,6
C
4,567
D
4,57

Slide 16 - Quizvraag

Als je het getal 0,34556 afrond op 3 decimalen dan wordt het:
A
0,346
B
0,345
C
0,300
D
0,350

Slide 17 - Quizvraag

Afronden
Als ik een getal wil afronden op 2 decimalen kijk ik naar:
A
de tweede decimaal
B
de derde decimaal
C
de tweede en derde decimaal
D
de derde en vierde decimaal

Slide 18 - Quizvraag

Afronden
€ 4,5799 wordt
A
€ 4,57
B
€ 4,59
C
€ 4,56
D
€ 4,58

Slide 19 - Quizvraag