Kastwoordjes
Geeft plaats, tijd , reden/oorzaak aan
Staat voor een voornaamwoord, zelfstandig naamwoord,
Plaats: in de schuur, te Nijmegen, op het dak, bij mij.
Tijd: tijdens de pauze, gedurende de oorlog, na de les.
Reden/oorzaak: vanwege de dichte mist, door de kredietcrisis.