Ondernemend gedrag week 3

3.4 samenwerken en netwerken 
- weten wat samenwerken en netwerken inhoudt
- kunnen samenwerken en netwerken
- nieuwsgierig en creatief zijn
- een onderzoekende houding hebben

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolMBOLeerjaar 2Studiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

3.4 samenwerken en netwerken 
- weten wat samenwerken en netwerken inhoudt
- kunnen samenwerken en netwerken
- nieuwsgierig en creatief zijn
- een onderzoekende houding hebben

Slide 1 - Tekstslide

Kun jij goed samenwerken?
A
Jazeker, ik bereik samen vaak meer dan alleen
B
Best wel, maar het hangt er wel van af met wie.
C
Niet zo heel goed, ik begrijp niet zo goed wat anderen bedoelen
D
Nee, ik kan beter alleen werken dan met anderen samen.

Slide 2 - Quizvraag

wat heb je nodig om goed te kunnen samenwerken?
A
Dat anderen naar mij luisteren
B
Dat ik naar anderen luister
C
Dat het doel waar we aan werken, duidelijk is
D
Dat we elkaar begrijpen.

Slide 3 - Quizvraag

Een spreekwoord luidt: "een ketting is zo sterk als zijn zwakstel schakel". Leg uit wat dit betekent.

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Video

Wat is de belangrijkste reden dat de samenwerking misgaat in dit filmpje?
A
de man verslaapt zich
B
De moeder van de man bemoeit zich ermee
C
De man is niet gemotiveerd
D
De man is dikker dan de anderen.

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Beschrijf een situatie waarin je moest samenwerken, maar de samenwerking niet goed verliep.

Slide 9 - Open vraag

Je moet een kast verplaatsen die te zwaar is voor jou alleen. Wie vraag je om hulp?

Slide 10 - Woordweb

Je weet niet wat je moet doen voor school. Aan wie vraag je wat het huiswerk is?

Slide 11 - Woordweb

Je zoekt een stageplek bij een sportvereniging. Bij wie klop je aan?

Slide 12 - Woordweb

Netwerken wat is dat?

Slide 13 - Woordweb

Netwerken - Hulp staat centraal
  • Iedereen naar wie jij toe kan met een hulpvraag zit in jouw netwerk.
  • Netwerk zorgt voor tips, informatie en nieuwe contacten.
  • Het doel van netwerken is om kennis, informatie en contacten te delen met anderen in het netwerk.

Slide 14 - Tekstslide

Verschillende soorten netwerken
  • Voor Carrière .
  • Sociale contacten.
  • Contacten die je van informatie kunnen voorzien.

Slide 15 - Tekstslide

Hoe of waar kunnen wij netwerken?

Slide 16 - Woordweb

Digitale Netwerken
  • Facebook 
  • Instagram
  • Twitter
  • Snapchat
  • Whatsapp
  • Linkedin

  • Pinterest
  • Google+
  • Teams
  • Hyves

Ga op zoek op het internet. 
Waar worden de volgende digitale netwerken voornamelijk voor gebruik.

Slide 17 - Tekstslide

Waar wordt Facebook voornamelijk voor gebruikt?
A
Sociale Netwerken
B
Carriére
C
Informatie voorziening

Slide 18 - Quizvraag

Waar wordt Instagram voornamelijk voor gebruikt?
A
Sociale Netwerken
B
Carriére
C
Informatie voorziening

Slide 19 - Quizvraag

Waar wordt Google+ voornamelijk voor gebruikt?
A
Sociale Netwerken
B
Carriére
C
Informatie voorziening

Slide 20 - Quizvraag

Waar wordt Linkedin voornamelijk voor gebruikt?
A
Sociale Netwerken
B
Carriére
C
Informatie voorziening

Slide 21 - Quizvraag

Waar wordt Teams voornamelijk voor gebruikt?
A
Sociale Netwerken
B
Carriére
C
Informatie voorziening

Slide 22 - Quizvraag

Welke digitale netwerken gebruik jij?

Slide 23 - Woordweb

Netwerk opbouwen 
  • Netwerk op bouwen doe je al vanaf je geboorte. 

  • Het uitbouwen van je netwerk met mensen die voor jou nuttig kunnen zijn, vergt meer werk. 

  • Je vergroot je netwerk met een bepaald doel. Zorg dus dat je dat doel helder voor ogen hebt.  

  • Veel van die mensen kun je ontmoeten tijdens netwerkbijeenkomsten, trainingen, conferenties of andere grote bijeenkomsten.

Slide 24 - Tekstslide

Netwerk  onderhouden
  • Zorg voor regelmatig contact met jouw netwerk.

  • Zorg dat jouw netwerk betrouwbaar is.

  • Het is niet alleen nemen maar ook geven!

Slide 25 - Tekstslide

opdracht jouw netwerk
Breng jouw eigen netwerk in kaart.
· In Word: in het midden teken je een cirkel met daarin het woord ‘IK’

· Van daaruit maak je de verbindingen met mensen die jij kent. Schrijf hun naam op. Geef ook aan wat voor functie ze hebben in jou netwerk.

· Schrijf onder hun naam op waar ze werken. Dat zijn bedrijven waar je contact mee kunt hebben.

· Al die mensen kennen ook weer mensen. Probeer die verbinding ook in te vullen. Je mag verschillende kleuren gebruiken.

TIP: tik in Google in “mijn netwerk” en zoek bij afbeeldingen. Daar kom je voorbeelden tegen.

Slide 26 - Tekstslide