Spelling blok 2, week 1, les 3
1 / 30
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
otto vraagt oom bas weet u wanneer iemand zijn bedrijf koninklijk mag noemen
Slide 3 - Open vraag
hij riep eens ik ga een intelligente robot ontwikkelen
Slide 4 - Open vraag
oom bas roept dat is een goede vraag van jou
Slide 5 - Open vraag
Slide 6 - Tekstslide
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Slide 7 - Open vraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
"De arts heeft een röntgenfoto van zijn longen gemaakt. "
"De arts heeft een röntgenfoto van zijn longen gemaakt. "
A
Heeft
B
De arts
C
Heeft gemaakt
D
Een röntgenfoto
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
"Zou jij zijn wervelkolom willen aanwijzen?"
"Zou jij zijn wervelkolom willen aanwijzen?"
A
Zou
B
Zijn wervelkolom
C
Willen aanwijzen
D
Zou willen aanwijzen
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
"Van de fysiotherapeut had hij al oefeningen moeten doen."
"Van de fysiotherapeut had hij al oefeningen moeten doen."
A
Had moeten doen
B
Had
C
Moeten
D
Moeten doen
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
"Door dit gewricht kan hij zijn voet op en neer bewegen"
"Door dit gewricht kan hij zijn voet op en neer bewegen"
A
Kan
B
Dit gewricht
C
Kan bewegen
D
Op en neer bewegen
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
Vergissen
Bij grote sommen _______ zij zich wel eens.
Bij grote sommen _______ zij zich wel eens.
Slide 13 - Open vraag
Wat is het onderwerp?
Bij grote sommen vergist zij zich wel eens.
Bij grote sommen vergist zij zich wel eens.
Slide 14 - Open vraag
Vermenigvuldigen
Jorit _____ de getallen met elkaar.
Jorit _____ de getallen met elkaar.
Slide 15 - Open vraag
Wat is het onderwerp?
Jorit vermenigvuldigt de getallen met elkaar.
Jorit vermenigvuldigt de getallen met elkaar.
Slide 16 - Open vraag
Bedenken
Hoe ______ ik een leuk rekenraadsel?
Hoe ______ ik een leuk rekenraadsel?
Slide 17 - Open vraag
Wat is het onderwerp?
Hoe bedenk ik een leuk rekenraadsel?
Hoe bedenk ik een leuk rekenraadsel?
Slide 18 - Open vraag
Hebben
Een breuk _____ een teller en een noemer.
Een breuk _____ een teller en een noemer.
Slide 19 - Open vraag
Wat is het onderwerp?
Een breuk heeft een teller en een noemer.
Een breuk heeft een teller en een noemer.
Slide 20 - Open vraag
Slide 21 - Tekstslide
De zwarte vloer is gerepareerd.
Lidwoord
bijvoegelijk naamwoord
stoffelijk bijvoegelijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
De
zwarte
granieten
vloer
Slide 22 - Sleepvraag
Wil jij een handige metalen kast in de kamer?
Lidwoord
bijvoegelijk naamwoord
stoffelijk bijvoegelijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
metalen
Een
kast
handige
Slide 23 - Sleepvraag
In de grote schuur liggen de ijzeren staven.
Lidwoord
bijvoegelijk naamwoord
stoffelijk bijvoegelijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
De, de
ijzeren
schuur, staven
grote
Slide 24 - Sleepvraag
Waar is het zelfgemaakte houten kistje?
Lidwoord
bijvoegelijk naamwoord
stoffelijk bijvoegelijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
zelfgemaakte
kistje
houten
het
