Klare taal: hebben en zijn

Vervoegen van werkwoorden
Herhaling van de theorie
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Vervoegen van werkwoorden
Herhaling van de theorie

Slide 1 - Tekstslide

Welke is fout?
A
Ik heb een fiets
B
Ik heb veertien jaar
C
Ik ben een jongen
D
Ik ben thuis

Slide 2 - Quizvraag

Welke is fout?
A
Zij heeft een mooie tv
B
Hij is een lange jongen
C
Hij is een grote auto
D
Hij heeft een stoere fiets

Slide 3 - Quizvraag

Welke is fout?
A
Zij zijn hun huiswerk gemaakt
B
Jullie hebben allemaal een voldoende
C
Jullie zijn vroeg naar huis gegaan
D
Wij hebben ons vermaakt

Slide 4 - Quizvraag

Vervoegen van werkwoorden
Gebruik de stam van het werkwoord:
De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen: wat je overhoudt, is de stam.
Bijvoorbeeld:
worden - en = word
leiden - en = leid
houden -en = houd


Slide 5 - Tekstslide

Vervoegen van werkwoorden
Enkelvoud: 
Ik stam
Jij stam + t  (en in een vraag: stam jij?)
hij/zij stam + t

Meervoud:
Wij, jullie, zij hele werkwoord

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld
Ik word
Jij wordt (word jij?)
Hij wordt
Wij worden
Jullie worden
Zij worden

Slide 7 - Tekstslide

Maar er zijn ook uitzonderingen!
Hebben:
Ik heb
Jij hebt (heb jij?)
Hij heeft
Wij hebben
Jullie hebben
Zij hebben

Slide 8 - Tekstslide

Maar er zijn ook uitzonderingen!
Zijn
Ik ben 
Jij bent (ben jij?)
Hij is 
Wij zijn 
Jullie zijn
Zij zijn 

Slide 9 - Tekstslide

Vul de goede vorm van 'hebben' in:
Ik .............. mijn potlood laten vallen.

Slide 10 - Open vraag

Vul de goede vorm van 'hebben' in:
Wij ........... een puppy.

Slide 11 - Open vraag

Vul de goede vorm van 'hebben' in:
Hij .............. een mooie nieuwe broek

Slide 12 - Open vraag

Vul de goede vorm van 'zijn' in:
Jullie ............. naar buiten gegaan.

Slide 13 - Open vraag

Vul de goede vorm van 'zijn' in:
........... jij al getest?

Slide 14 - Open vraag

Vul de goede vorm van 'zijn' in:
Hij ............. gevallen.

Slide 15 - Open vraag

Welke is fout?
A
Hij is ziek geworden
B
Zij heeft een bos bloemen gekregen
C
Heb jij die mail al gestuurd?
D
Bent jij morgen weer terug?

Slide 16 - Quizvraag

Goed gedaan!
Als je  hier nog moeite mee had: kijk naar les 14 
(op Google Classroom) 

Slide 17 - Tekstslide