BSM Samenvatting 1.3 t/m 1.7

Samenvatting 1.3 t/m 1.7
Samenvattingsopdracht 1.3 t/m 1.7
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
Lichamelijke opvoedbingMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Samenvatting 1.3 t/m 1.7
Samenvattingsopdracht 1.3 t/m 1.7

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hebben we vooraf al vragen?

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Anatomie
Fysiologie
Houdt zich bezig met het bestuderen van de opbouw van het menselijk lichaam
Is de wetenschap die zich bezighoudt met hoe het lichaam functioneert
Gaat over opbouw van cellen en spieren 
Gaat over het bewegen (van spieren en lichaam)

Slide 3 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een volwassen persoon heeft ongeveer 350 botten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Een baby wordt geboren met zo'n 350 botten, volwassenen hebben ongeveer 206 botten. 
Waarvoor dient het skelet?
A
Stevigheid
B
Bescherming
C
Beide antwoorden zijn goed
D
Beide antwoorden zijn fout

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kogelgewricht
Ellipsvormig gewricht
Zadelgewricht
Rolgewricht
Zet het juiste onderdeel bij het goede gewrichtssoort
Scharniergewricht
Heup
Knie
Schouder
Onderarm
Elleboog
Vingers
Duim

Slide 6 - Sleepvraag

Eén-assig
Rolgewricht
Bij een rolgewricht rollen de botten over elkaar heen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de onderarm waarbij het spaakbeen om de ellepijp draait. Ga naar de pagina van het rolgewricht.
Schaniergewricht
Een schaniergewricht werkt net als een schanier van een deur. Het gewricht kan ook alleen maar heen en weer bewegen. Dit gebeurt bijvoorbeeld tussen de vingerkootjes. Ga naar de pagina van het schaniergewricht.
Twee-assig
Zadelgewricht
Bij een zadelgewricht liggen twee zadelvormige botvlakken op elkaar. Er kan hier om twee assen bewogen worden. Een voorbeeld hiervan is het gewricht tussen de handwortel en het middenhandsbeentje van de duim. Ga naar de pagina van het zadelgewricht.
Eivormig gewricht
Het ei- of ook wel ellipsoïd gewricht, heeft een bol en een hol ellipsvormig (eivormig) gewrichtsvlak. Het eivormig gewricht heeft twee bewegingsmogelijkheden. Dit gewricht is te vinden tussen de vinger en de handplam. Ga naar de pagina van het eivormig gewricht.
Drie-assig
Kogelgewricht
Een kogelgewricht bestaat uit een kogel in een kom. Dit gewricht heeft veel bewegingsvrijheid. Dit gewricht zit bijvoorbeeld in je heup en in je schouder. Je kan je arm voor- en achterwaarts, maar ook zijwaarts bewegen. Daarnaast kan je je bovenarm in zijn eigen lengterichting roteren. Ga naar de pagina van het kogelgewricht.
In het menselijk lichaam komt spierweefsel voor in:
A
1 vorm
B
3 vormen
C
2 vormen
D
4 vormen

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het maag-darmstelsel, bloedvaten, luchtwegen en voortplantingsorganen zijn voorbeelden van:
A
Willekeurige spieren
B
Dwarsgestreept spierweefsel
C
Glad spierweefsel
D
Hartweefsel

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

We hebben met spieren de 'origo' en de 'insertio' sleep de goede betekenis naar de woorden. 
Origo
Insertio
Begin
Eind

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Spieren werken samen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef een voorbeeld hoe spieren samenwerken met de woorden 'Agonist' en 'Antagonist'

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een spiervezel bestaat uit myofibrillen, waar vindt dan op het kleinste niveau het samentrekken plaats:
A
Kern
B
Sarcomeer
C
Membraan
D
Haarvaten

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor beweging kan jij je nog herinneren wat je hebt geleerd? Hoe ging dat?

Slide 14 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Motorisch leren gebeurt in 3 fases, zet ze op de goede volgorde
1
2
3
Cognitieve fase
Autonome fase
Associatieve fase

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

2

Slide 16 - Video

Deze slide heeft geen instructies

00:40
De grote bloedsomloop loopt dus tussen je hart en longen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

03:32
Slagaders bevatten zuurstof, met welke kleur wordt dit meestal aangegeven?
A
Rood
B
Blauw

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.4 Blessure preventie en EHBO

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sportblessure = een letsel dat onstaat door een plotselinge gebeurtenis tijdens het sporten of dat geleidelijk ontstaat.
Blessure preventie = Het toepassen van maatregelen en adviezen ten behoeve van sporters en begeleiders ter voorkoming van sportletsels of verergering of herhaling van letsels

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent preventie?
A
Iets erger maken
B
Iets voorkomen
C
Je zorgen maken
D
Iets verbeteren

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Primaire blessurepreventie = ...? Welke 2 antwoorden horen hierbij?
A
Voorkomen van blessures
B
Het verergeren van blessures
C
Signalen als spierkramp
D
Je conditie goed houden

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Secundaire blessurepreventie = ...?
A
Verminderen van blessure
B
Bij de fysiotherapeut
C
Een helm dragen
D
Spierpijn/spierkramp

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tertiare blessurepreventie = ...?
A
Houden aan fairplay spelregels
B
Voorkomen van verergeren van de bestaande blessure
C
Hoeven we niet te leren
D
Eerste hulp toepassen

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Samenvattend.... 3 soorten blessurepreventies:

1: Primaire blessurepreventie = voorkomen, helm dragen, conditie goed etc.
2: Secundaire blessurepreventie = Als je een blessure voelt aankomen dat je er iets aan doet, je doet rustig aan bijvoorbeeld.
3: Tertiaire blessurepreventie = Voorkomen van verergeren van blessures. Als je iets hebt, zorgen dat het niet erger wordt. 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als we allemaal meer bewegen zou dat de overheid veel geld schelen...
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jaarlijks heeft Nederland 3,7 miljoen sportblessures, hoeveel daarvan gaan ook naar het ziekenhuis?
A
1 miljoen
B
100.000
C
1,5 miljoen
D
3 miljoen

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In Nederland kost onvoldoende bewegen 3,9 miljard en sportblessures 1,27 miljard = verschil van 2,63 miljard
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Blessures: we maken onderscheid in endogene en exogene blessures en daarnaast in acute en chronische blessures

Endogene = Dat in het lichaam ontstaat 
Exogene = Blessures die ontstaan door direct inwerkend geweld op het lichaam

Allebei hebben die deze twee vormen:
Acute = plotseling blessure
Chronische = langdurig en slepend

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

EHBO

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekend deze afkorting: EHBO?

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

5 stappen plan:
1: Let op veiligheid voor jezelf en omstanders en slachtoffer
2: Geruststellen van het slachtoffer
3: Beoordelen van de situatie 
4: Professionele hulp inschakelen
5: Het slachtoffer helpen

Uit je hoofd leren... :) 

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Situaties in EHBO
Verbinden / wonden / ICE regel
Hulpverlening: aan het skelet: botbreuk, kneuzing etc.
Bewustzijnsverstoringen: flauwvallen, hersenschudding
Cardiovasculair (iets met bloed): schaafwond, bloedneus
Ademhaling: verstikking, astma

Een voorbeeld kennen is genoeg :) 


Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.5 voeding

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gezonde voeding = heel basaal: de hoeveelheid voeding waarop het menselijk lichaam kan functioneren en het fit en energiek is zonder ziektes of kwaaltjes
A
Waar
B
Niet waar

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de 5 onderdelen van de schijf van 5?

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de 5 (toepassings)regels bij de schijf van 5?

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem een voorbeeld van een gezonde maaltijd

Slide 38 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Alcohol en eiwitten zijn voorbeelden van energieleverende stoffen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stelling: Energiebehoefte = ruststofwisseling + lichaamsbeweging: zorgt voor balans
A
Waar
B
Niet waar

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar staat BMI voor?
A
Boos Moe Irritant
B
Body Massive Impression
C
Brood Margarine Index
D
Body Mass Index

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

er zijn 3 soorten sporters: recreatieve sporter, wedstijdsporter en topsporter
A
Waar
B
Niet waar

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn drie soorten dorstlessers... noem deze 3 soorten

Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

1.6 Meten van Fitheid

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fitheidstest = test geeft geen indicatie over je fitheid
A
Waar
B
Niet waar

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Conditie = gaat over het lichamelijk prestatievermogen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

5 grond motorische eigenschappen: CLUKS waar staat deze afkorting voor?

Slide 47 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke onderdelen zaten in de eurofittest die we op school hebben gedaan?

Slide 48 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

1.7 Trainingsleer

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Energie = het vermogen om arbeid te leveren
A
Niet waar
B
Waar

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn 3 soorten systemen in ons lichaam om energie te verwekken, welke 3?

Slide 51 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

3 soorten systemen in ons lichaam om energie te verwekken:

1- Creatinefosfaatsysteem: korte tijd een hoog vermogen (raakt snel op, verzuren)
2- Anaerobe systeem: neemt het over van het fosfaatsysteem; al na zo’n 10-25 seconden. Zonder zuurstof worden energieleverende stoffen (koolhydraten) omgezet in glucose (suiker) dit levert ook snel energie, maar minder vermogen
3- Aerobe systeem: deze energievoorziening kost even tijd om op te starten: je kan het lang volhouden.

Snap de grafieken op blz 128 en 129 + Snap de voorbeelden te koppelen aan de energiesystemen op blz. 130-131.

Blz 136 t/m 159: Voorbeelden van verschillende training alleen begrijpen/kennen

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hebben jullie nog vragen?

Slide 53 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies