2025-01-14 ISK-K Spellen en Formulier




Het is vandaag ....
Het is vandaag winter.
Het is vandaag ... januari.

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les




Het is vandaag ....
Het is vandaag winter.
Het is vandaag ... januari.

Slide 1 - Tekstslide

Lesplan
    1. Spellen + Opdracht
    2. Een formulier invullen





|  DISK Thema 1

Slide 2 - Tekstslide

Spellen - Het alfabet
24
Oranje
klinker
Blauw
medeklinker

Slide 3 - Tekstslide

Het formulier

Slide 4 - Tekstslide

Schrijf de antwoorden
in je schrift
  • Voor wie is het formulier?

  • Wie vult het formulier in?

  • Waarom vult ze dit formulier in?

Een voorbeeld

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht
Een formulier invullen
Bijvoorbeeld als je ov-kaart kapot is.
Je wilt dan een nieuwe kaart.
Daarvoor moet je een formulier invullen.


Slide 6 - Tekstslide

Dit kan ik (een beetje)
  • Ik kan persoonlijke gegevens vragen
  • Ik kan persoonlijke gegevens geven
  • Ik kan spellen
  • Ik kan datums noemen
  • Ik kan datums verstaan

Slide 7 - Tekstslide

Thema 2: Bellen en mailen
• Formeel (beleefd)
• Informeel


Slide 8 - Tekstslide

Formeel
Informeel
Hallo
Doei
Fijne dag
Hoi
u
jij
met Hans
met Hans de Bruin
Goedemiddag
liefs

Slide 9 - Sleepvraag

Telefoneren: formeel
Begin: 
Goedemorgen/Goedemiddag, mijn naam is Hans de Bruin.
Eventueel: de naam spellen.

Eind:
Bedankt. Fijne dag.

Slide 10 - Tekstslide

De afspraak 
Een afspraak maken /  Een afspraak plannen.
     Ik wil graag een afspraak maken.
Een afspraak afzeggen.
     Sorry, ik kan morgen niet komen.
Een afspraak verzetten.
      Kan ik op een andere datum afspreken?

Slide 11 - Tekstslide

De agenda

De kalender
Wanneer kun je?
Op welke dag kun je?
     Ik kan op woensdag.
Op welke datum kun je?
     Ik kan op 22 januari.
Hoe laat kun je?
     Ik kan om vier uur.

Slide 12 - Tekstslide

Binnen-buitenkring
Ronde 1: binnekring vraagt:                                Ronde 2: buitenkring vraagt:            
*  Wanneer kunt u komen?                                   *  Hoe laat kunt u komen?
B geeft antwoord:                                                   Binnenkring geeft antwoord:
*  Ik kan op ... dag                                                      *  Ik kan om ..... uur komen


Slide 13 - Tekstslide

Als je klaar bent:

Slide 14 - Tekstslide

Vandaag en morgen
Weet je het nog? 
eergisteren
gisteren
vandaag
morgen
overmorgen

Slide 15 - Tekstslide

Praat samen over de agenda. Wat doe je met een agenda? Wat schrijf je er wel in en wat niet?
Herhaal ook de dagen van de week, tijden, maanden en data.

Slide 16 - Tekstslide

Vragen stellen in tweetallen
Wanneer ...
  • wanneer ben jij jarig? - ik ben op [datum] [maand] jarig
  • wanneer begint de voorjaarsvakantie? - de voorjaarsvakantie begint op [datum] [maand]
  • wanneer moet je daarna weer naar school? - ik moet op [datum] [dag] weer naar school

Slide 17 - Tekstslide

Een maand heeft 4 weken.
Een week heeft 7 dagen.
Een dag heeft 24 uur.
Een uur heeft 60 minuten.
Een minuut heeft 60 seconden.

Slide 18 - Tekstslide

Hoe lang
Vraagt naar
een periode van tijd
secondes, minuten, uren, dagen, weken, maanden, jaren

Hoe lang kan jij je adem inhouden? 
Hoe lang moet jij fietsen naar school? 

Slide 19 - Tekstslide

Eenheden van tijd
1 millennium = 1.000 jaren
1 eeuw        = 100 jaren
1 jaar         = 4 kwartalen
1 jaar         = 12 maanden
1 jaar         = 52 weken
1 jaar         = 365 of 366 dagen
1 kwartaal   = 3 maanden

1 week = 7 dagen
1 dag = 24 uren
1 dag = 1 etmaal
1 uur = 60 minuten
1 uur = 4 kwartier
1 kwartier = 15 minuten
1 minuut = 60 seconden

Slide 20 - Tekstslide

Zet in de goede volgorde:
overmorgen - gisteren - vandaag - morgen - eergisteren

Slide 21 - Open vraag