Werkwoordspelling diploma A - week 19

9.1 Diploma werkwoordspelling A
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

9.1 Diploma werkwoordspelling A

Slide 1 - Tekstslide

Waarom is
werkwoordspelling belangrijk?

Slide 2 - Woordweb

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?
Is er maar 1 werkwoord? Dan is dat de persoonsvorm.

Zijn er meerdere werkwoorden? Verander de tijd!

Tine en Bea hebben een cake gebakken.
Tine en Bea hadden gisteren een cake gebakken.

Ze dacht dat jij hem naar huis had gebracht en daarom was ze gerustgesteld.
Ze denkt dat jij hem naar huis hebt gebracht en daarom is ze gerustgesteld.
 

Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd: pv tt
Er zijn drie vormen in de tegenwoordige tijd:

1. ik-vorm: die gebruik je bij ik en als jij/je achter de pv staat
ik luister, ik vind      luister je, vind je

2. ik-vorm+t: die gebruik je bij alle andere vormen van enkelvoud (jij voor  de pv, hij, het, u, enz.)
hij luistert, hij vindt

3. hele werkwoord: die gebruik je bij meervoud   
wij vinden

Slide 7 - Tekstslide

pvtt > kies de juiste vorm

Het eerste uur .... om 8.30u.
A
begin
B
begind
C
begint
D
begon

Slide 8 - Quizvraag

Ik-vorm eindigt op -d?

Slide 9 - Woordweb

pvtt > kies de juiste vorm

De leerling .... zich om 8.00u.
A
meld
B
meldt
C
melde
D
meldde

Slide 10 - Quizvraag

Smurfen of lopen?

Slide 11 - Tekstslide

pvtt > kies de juiste vorm

Ik .... zo moe van deze oefeningen.
A
word
B
wordt
C
werd

Slide 12 - Quizvraag

pvtt > kies de juiste vorm

Wie .... zich al?
A
verveelt
B
verveeld
C
verveeldt
D
verveelde

Slide 13 - Quizvraag

pvtt > kies de juiste vorm

.... je moeder het ook een goed idee?
A
vind
B
vindt
C
vond

Slide 14 - Quizvraag

Persoonsvorm verleden tijd
Er zijn twee soorten werkwoorden in de verleden tijd:

1. zwakke werkwoorden: er komt iets achter de ik-vorm 
ik-vorm + te(n)   ik lachte   ik wachtte 
ik-vorm + de(n)  ik oefende   ik raadde

2. sterke werkwoorden: de klank verandert in de v.t.
ik loop - ik liep     ik ga - ik ging    ik rijd - ik reed
De regel voor de spelling is dan: schrijf wat je hoort

Slide 15 - Tekstslide

pvvt > kies de juiste vorm

Ik ... me af wie er begonnen was.
A
vraag
B
vraagde
C
vroeg

Slide 16 - Quizvraag

pvvt > kies de juiste vorm

De docent .... de leerling te laat.
A
meldt
B
melde
C
meldde
D
meldden

Slide 17 - Quizvraag

pvvt > kies de juiste vorm

De docent .... om een paar leerlingen.
A
lacht
B
lachte
C
lachtte
D
lachtten

Slide 18 - Quizvraag

pvvt > kies de juiste vorm

De leerling.... zich al snel.
A
verveeld
B
verveelde
C
verveeldde
D
verveelden

Slide 19 - Quizvraag

pvvt > kies de juiste vorm

Mijn buurman .... een bijzondere plant.
A
ontdekte
B
ontdektte
C
ontdekten
D
ontdekt

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Je herkent het voltooid deelwoord aan twee dingen:

1. Het is al voltooid = gebeurd
2. Er staat altijd een vorm van hebben, zijn of worden bij

Er zijn drie manieren om een voltooid deelwoord te schrijven:
1. Het eindigt op -en : Het schip is gezonken, de les is begonnen
2. Het eindigt op een -d : De leerlingen heeft zich verveeld.
3. Het eindigt op een -t : De leerling werd gepest.
Bij een -d of een -t, kun je het woord langer maken of het kofschip gebruiken.

Slide 22 - Tekstslide

't ex kofschip

Slide 23 - Tekstslide

vd > kies de juiste vorm

Mijn oma is vorige week ...
A
verhuizen
B
verhuisd
C
verhuist

Slide 24 - Quizvraag

vd > kies de juiste vorm

Wie heeft jou dat ... ?
A
vertellen
B
verteld
C
vertelt

Slide 25 - Quizvraag

vd > kies de juiste vorm

Ik heb de plantjes in de tuin ...
A
geplant
B
gepland

Slide 26 - Quizvraag

vd > kies de juiste vorm

Wat is er met jou ... ?
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 27 - Quizvraag

vd > kies de juiste vorm

Ik heb de toetsweek al helemaal ...
A
geplant
B
gepland

Slide 28 - Quizvraag

Infinitief = het hele werkwoord
1. Komt voor in combinatie met een pv.
Wij willen graag zwemmen (hele ww) in het badje.

2. Er kunnen meerdere hele werkwoorden achter elkaar staan.
Wij zouden graag hebben (hele ww) willen (hele ww) zwemmen (hele ww)

3. Na het woordje 'te' volgt het hele werkwoord.
De overwinnng op het Braziliaanse elftal was te verwachten (hele ww).

Slide 29 - Tekstslide

Geef 1 of 2 voorbeelden
van een infinitief

Slide 30 - Woordweb

Kies de juiste vorm

Wij …………. gisteren niet dat hij de spion was.
A
vermoedden
B
vermoeden

Slide 31 - Quizvraag

Kies de juiste vorm

Wij konden gisteren niet ……...… dat hij de spion was.
A
vermoedden
B
vermoeden

Slide 32 - Quizvraag

Werkwoordspelling
1. pv tt
2. pv vt
3. v d
4. infinitief

Schema werkwoordspelling

Slide 33 - Tekstslide

Planning volgende week
Donderdag 14 mei
Via Zoom samen een diagnostische toets doornemen en vragen stellen.

Vrijdag 15 mei
Via Zoom een verplichte les. Voor de les is de weektaak af! 
Controle en nakijken in de les. Let op: 80% goed = een 6! 

Slide 34 - Tekstslide