leei Spelling leestekens

Leestekens                        in zinnen

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Leestekens                        in zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel van deze les:
  • Ik weet wat leestekens zijn.
  • Ik kan leestekens op de juiste manier in een zin zetten.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jongens wat vinden jullie ervan?
A
onjuist
B
juist

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bollo, de hond van de buren, heeft het hele weekend geblaft.
A
onjuist
B
juist

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet in de volgende zin komma's waar dat nodig is.
Ik heb een pen een potlood en een gum gekocht omdat ik mijn etui kwijt ben.

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij dacht dat hij wel op tijd kon komen.
A
onjuist
B
juist

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan niet komen: mijn auto is kapot.
A
onjuist
B
juist

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De voorzitter zei "Ieder clublid moet dit jaar meer contributie betalen."
A
onjuist
B
juist

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Je kunt ervan uitgaan', zegt hij, 'dat ik niet op tijd in de les kan komen.'
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik wil niet in Amsterdam studeren __ het is daar veel te druk.
Welk leesteken op de plaats van __?
A
komma
B
punt
C
dubbele punt
D
geen leesteken

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb de volgende schoolspullen gekocht: een pen, een etui, een potlood __ en een gum.
Welk leesteken?
A
komma
B
punt
C
dubbele punt
D
geen leesteken

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(Leestekens en spaties)
De minister ........
A
zei: 'Ik wacht af."
B
zei: "Ik wacht af."
C
zei:"Ik wacht af."
D
zei: "Ik wacht af".

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar kloppen de leestekens?
A
Harm zei: "Doe dat nooit weer!"
B
Harm zei: "Doe dat nooit weer"!
C
Harm zei: "doe dat nooit weer! "
D
Harm zei, "Doe dat nooit weer!"

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heten deze leestekens?
" "
A
luchtkomma's
B
aerostrofen
C
citeerkomma's
D
aanhalingstekens

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar kloppen de leestekens?
A
Vanavond eten we, aardappelen, boontjes, en een gehaktbal.
B
Vanavond eten we aardappelen, boontjes, en een gehaktbal.
C
Vanavond eten we aardappelen, boontjes en een gehaktbal.
D
Vanavond eten we aardappelen boontjes en een gehaktbal.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar kloppen de leestekens?
A
Bert als je af bent mag je gaan zitten.
B
Bert, als je af bent mag je gaan zitten.
C
Bert, als je af bent, mag je gaan zitten.
D
Bert als je af bent, mag je gaan zitten.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar kloppen de leestekens?
A
Robin zei: 'Wie gaat er mee naar de Mac?'
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei 'Wie gaat er mee naar de Mac?'

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar kloppen de leestekens?
A
Sanne zegt: Mijn fiets staat nog op school.
B
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school.'
C
Sanne zegt, 'Mijn fiets staat nog op school'
D
Sanne zegt 'Mijn fiets staat nog op school.'

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Let's eat grandpa.
Hoe lees je dit?

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Robert zei Mark is vreemdgegaan.
Herschrijf MET leestekens

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij keek naar haar schoot en ging liggen.

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke zin is de puntkomma goed gebruikt:
A
Ik moet deze week thuisblijven; want ik ben in quarantaine
B
Ik moet deze week thuisblijven; ik ben in quarantaine

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Staat de puntkomma in de volgende zin op de juiste plek?
Morgen gaat het uitje naar het pretpark niet door; het gaat heel hard regenen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Sterke samenhang tussen de zinnen.
Waardoor kun je vaak een puntkomma vervangen?
A
een komma
B
en
C
je kunt de puntkomma niet vervangen

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke zin kun je een puntkomma gebruiken?
A
De auto staat bij de garage, de auto wordt gerepareerd.
B
De auto staat bij de garage, toch?
C
De auto staat bij de garage omdat hij stuk is.
D
Staat de auto bij de garage omdat hij stuk is?

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan nu leestekens correct gebruiken.
A
Ja, absoluut
B
Meestal wel
C
Nou, ik twijfel nog wel
D
Nee, het lukt nog niet

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies