Paragraaf 3.4

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Opdracht (7 min)
Lees fossiele energiebronnen
Schrijf van boven naar beneden in steekwoorden kenmerken op van deze energiebronnen.
Teken 3 vakjes en schrijf daar de namen van de energiebronnen in. 
Trek lijnen van de kenmerken naar de vakjes. 
Resultaat: een overzicht van overeenkomsten en verschillen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Opdrachten
Maak opdrachten 1, 6, 3, 4 en 5 

Slide 9 - Tekstslide

Opgave 1
1 a erts
 b bijvoorbeeld: modderstromen, overstromingen, afname van biodiversiteit

Slide 10 - Tekstslide

Opgave 6
Hoogland van Brazilië X  -   -   -
Amazonebekken           X  -   -   X
Paranábekken                -   -   -   X
Kustzone                          -   X  -   -
Tropisch regenwoud   X  -   -   X
Savanne                            -   -   X  -

Slide 11 - Tekstslide

Opgave 2
2 a 1 ertsen
  2 mineralen
 b Alle in bron 1 genoemde metaalachtige mineralen worden gebruikt in mobiele telefoons: bauxiet (aluminium), kassiteriet, lood, koper, tin, ijzer, mangaan, nikkel, goud, titaan, wolfraam en zink.
 c Voordeel: economische groei, meer inkomsten door winning van mineralen.
  Nadeel: mijnbouw zorgt voor milieuschade en voor verwoesting van het leefgebied van mensen en dieren.

Slide 12 - Tekstslide

Opgave 3
3 a B en C zijn juist.
  A kun je niet aan de hand van bron 1 concluderen, aangezien alleen de spreiding van vindplaatsen staat weergegeven en niet de omvang van de productie.
  D kun je ook niet concluderen, omdat in bron 1 alleen vindplaatsen staan weergegeven.
  Het westelijke deel van het Amazonebekken is grotendeels nog onontgonnen gebied, waar wellicht veel minerale delfstoffen te vinden zijn, maar die zijn nog niet ontdekt.
 b Aardolie, aardgas en steenkool zijn alle drie fossiele energiebronnen die onder invloed van hoge druk en temperatuur ontstaan zijn uit restanten van planten en dieren.

Slide 13 - Tekstslide

Opgave 3B
b Aardolie, aardgas en steenkool zijn alle drie fossiele energiebronnen die onder invloed van hoge druk en temperatuur ontstaan zijn uit restanten van planten en dieren.

Slide 14 - Tekstslide

Opgave 4
4 a Suikerriet: 16,9% plus hout en houtskool: 8,2% = 25,1%
 b De verbranding van biobrandstoffen zorgt voor uitstoot van broeikasgassen, maar die worden door de planten opgenomen waar de biobrandstoffen van afkomstig zijn.
  Daarmee is de uitstoot van broeikasgassen in balans en dus klimaatneutraal.
 c Voorbeelden van goede antwoorden:
  – Voor de productie van biobrandstoffen is veel ruimte nodig, wat ten koste gaat van natuurgebieden.
  – Daarnaast neemt de biodiversiteit in de productiegebieden af.
  – Ook vindt de productie van biobrandstoffen plaats op plekken die geschikt zijn voor de verbouw van voedselgewassen.
 d Ethanol is een goed alternatief voor benzine, dat nu van aardolie wordt gemaakt. Als in de toekomst aardolie schaarser en duurder wordt, hebben bedrijven als BP op deze manier al een marktaandeel in een alternatieve sector: de ethanolindustrie.

Slide 15 - Tekstslide

Opgave 4 (deel 2)
 – Daarnaast neemt de biodiversiteit in de productiegebieden af.
  – Ook vindt de productie van biobrandstoffen plaats op plekken die geschikt zijn voor de verbouw van voedselgewassen.
 d Ethanol is een goed alternatief voor benzine, dat nu van aardolie wordt gemaakt. Als in de toekomst aardolie schaarser en duurder wordt, hebben bedrijven als BP op deze manier al een marktaandeel in een alternatieve sector: de ethanolindustrie.

Slide 16 - Tekstslide

Opgave 5
5 a In het tropische regenwoudklimaat valt veel meer neerslag dan in het Nederlandse gematigde zeeklimaat. Hoe meer neerslag, hoe meer water door de rivieren stroomt en hoe meer elektriciteit geproduceerd kan worden met waterkracht.
 b Het Braziliaanse landschap heeft meer hoogteverschillen, waardoor op veel plekken water harder stroomt. Hoe harder water stroomt, hoe meer waterkracht het oplevert.

Slide 17 - Tekstslide

Laat zien dat je de leerdoelen van de paragraaf/paragrafen beheerst.

Slide 18 - Open vraag