4. Naamwoordelijk deel = wat + pv + ow + overige werkwoorden.
5. Ng = pv + [naamwoordelijk deel] + overige werkwoorden.
Zijn reis naar Afrika was een fantastisch avontuur.
1. Zijn reis naar Afrika (ow), was (pv)
2. Ja => was
3. Nee geen zww of ow doet iets
4. Wat was zijn reis naar Afrika? Een fantastisch avontuur (nw. deel)
5. Ng = was [een fantastisch avontuur]