Les 1.3 Spelling quiz

Spellingsquiz

Let op!! Je heb maar 10 seconden om te reageren.
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Spellingsquiz

Let op!! Je heb maar 10 seconden om te reageren.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling van....
A
verassing
B
verrasing
C
verrassing

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling van.....
A
onmiddelijk
B
onmiddellijk
C
onmiddenlijk

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling van....
A
interview
B
intervieuw

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling van.....
A
burgermeester
B
burgemeester

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling van....
A
sierraad
B
sieraad

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling van.....
A
gochelen
B
gogelen
C
goochelen

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling van....
A
omelet
B
ommelet
C
ommellet

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling van.....
A
pannenkoek
B
pannekoek

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling van.....
A
solliciteren
B
soliciteren

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling
A
Makkie, kom maar op!
B
Redelijk, ik maak af en toe een foutje
C
Niet zo goed, ik maak regelmatig een fout
D
Moeilijk, ik begrijp er niks van

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling.
Wat is goed?
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling
Hij ......... de gasten.
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling
A
Gisteren begeleiden zij de vrouw naar.
B
Gisteren begeleidden zij de vrouw naar huis.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling

A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling
A
Hij is naar Waalwijk verhuisd
B
Hij is naar Waalwijk verhuist
C
Hij verhuist naar Waalwijk.
D
Hij verhuisd naar Waalwijk.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gisteren (wachten) ik op de trein.
A
wachtte
B
wachte
C
woeg

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gisteren (komen) Marit te laat. (VT)
A
komde
B
kwam
C
komt
D
kwamen

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste spelling in de verleden tijd.

Ik ... mijn zwemdiploma in één keer.
A
behaalte
B
behaalde
C
behaaldde
D
behaalden

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling van de persoonsvorm in de verleden tijd?
A
bereide
B
bereiden
C
bereidde

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

.... hebben veel plezier.
A
Zij
B
Hun

Slide 23 - Quizvraag

Hen --> na voorzetsel 
IK BLIJF ALTIJD BIJ HEN


Als lijdend voorwerp.
De douanebeambte bekeek hen argwanend.

Wat is de juiste spelling?
A
Dat is jou boek
B
Dat is jouw boek

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling in de
verleden tijd?
De leerlingen ..... naar huis.
A
fietsde
B
fietste
C
fietsden
D
fietsten

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Spelling: Wanneer gebruik je de regel van 't x k f s ch p?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
nooit bij spelling

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling?

(Worden) .... jij nu 17 of 18?
A
Wordt
B
word

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling

In welke zin zijn de werkwoorden juist gespeld?
A
Hij erkent dat ze is verandert.
B
Hij erkent dat ze is veranderd.
C
Hij erkend dat ze is verandert.
D
Hij erkend dat ze is veranderd.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
C
Vint

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zij herhaald die werkwoordspelling voortdurend.
A
goed
B
fout

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling
(beantwoorden)...je die vraag wel goed?
A
Beantwoort
B
beantwoor
C
beantwoord
D
beantwoordt

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Viel het resultaat van deze spellingquiz jezelf mee?
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Deze slide heeft geen instructies