Spelling quiz

Opwarmertje
voor het werken in Starttaal online
 

Let op!! Je heb maar 10 seconden om te reageren.
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Opwarmertje
voor het werken in Starttaal online
 

Let op!! Je heb maar 10 seconden om te reageren.

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de juiste spelling van....
A
verassing
B
verrasing
C
verrassing

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van.....
A
onmiddelijk
B
onmiddellijk
C
onmiddenlijk

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van....
A
interview
B
intervieuw
C
inteview

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van.....
A
burgermeester
B
burgemeester
C
burgermeister

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van....
A
sierraad
B
zieraad
C
sieraad
D
sieraat

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van.....
A
kerstfeest
B
Kerstfeest
C

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van....
A
kerstmis
B
Kerstmis
C

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van.....
A
pannenkoek
B
pannekoek

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van.....
A
solliciteren
B
soliciteren
C
solisiteren

Slide 10 - Quizvraag

Werkwoordspelling

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoordspelling
A
Makkie, kom maar op!
B
Redelijk, ik maak af en toe een foutje
C
Niet zo goed, ik maak regelmatig een fout
D
Moeilijk, ik begrijp er niks van

Slide 12 - Quizvraag

werkwoordspelling.
Wat is goed?
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.
C
Hij heeft de boel belazerdt

Slide 13 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van.....


A
ge-emaild
B
ge-e-maild
C
geëmaild
D
ge-emailt

Slide 15 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Gisteren begeleiden zij de vrouw naar huis.
B
Gisteren begeleidden zij de vrouw naar huis.

Slide 16 - Quizvraag

werkwoordspelling

A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 17 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Wij zijn verhuisd.
B
Wij zijn verhuist.

Slide 18 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Hij onthoud alles.
B
Hij onthoudt alles.

Slide 19 - Quizvraag

Vorige week (regenen) het de hele dag.
A
regendde
B
regendt
C
regende
D
regent

Slide 20 - Quizvraag

Gisteren (wachten) ik op de trein.
A
wachtte
B
wachte
C
wacht

Slide 21 - Quizvraag

Gisteren (komen) Marit te laat.
A
komde
B
kwam
C
komt
D
kwamen

Slide 22 - Quizvraag

Kies de juiste spelling in de verleden tijd.

Ik ... mijn zwemdiploma in één keer.
A
behaalte
B
behaalde
C
behaalten
D
behaalden

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van de persoonsvorm in de verleden tijd?
A
bereide
B
bereiden
C
bereidde

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van de persoonsvorm in de verleden tijd?
A
vergiste
B
vergisten
C
vergistte
D
vergistten

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling in de
verleden tijd?
De leerlingen ..... naar huis.
A
fietsde
B
fietste
C
fietsden
D
fietsten

Slide 26 - Quizvraag

Spelling: Wanneer gebruik je de regel van 't k f s ch p x ?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
nooit bij spelling

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?

(Worden) .... jij nu 17 of 18?
A
Wordt
B
word

Slide 28 - Quizvraag

Werkwoordspelling

In welke zin zijn de werkwoorden juist gespeld?
A
Hij erkent dat ze is verandert.
B
Hij erkent dat ze is veranderd.
C
Hij erkend dat ze is verandert.
D
Hij erkend dat ze is veranderd.

Slide 29 - Quizvraag

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
C
Vint

Slide 30 - Quizvraag

Zij herhaald die werkwoordspelling voortdurend.
A
goed
B
fout

Slide 31 - Quizvraag

werkwoordspelling
(beantwoorden)...je die vraag wel goed?
A
Beantwoort
B
beantwoor
C
beantwoord
D
beantwoordt

Slide 32 - Quizvraag

Wie heeft er bij de werkwoordspelling:
A
18 of meer goede antwoorden
B
16 of 17 goede antwoorden
C
13 t/m 15 goede antwoorden
D
12 of minder goede antwoorden.

Slide 33 - Quizvraag