In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Welkom!
Zorg dat je de volgende spullen voor je hebt:
lesboek H5 lezen blz. 116
schrift
pen
leesboek
laptop (dichtlaten!)
We starten als de timer op 0:00 staat.
timer
2:00
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Lesdoelen
Mededelingen
Lezen
Lezen H5: wat je leest
Zelfstandig werken: LessonUp
Huiswerk
Evaluatie les
Slide 2 - Tekstslide
Lesdoelen
Ik kan de bron van een tekst vinden.
Ik kan zien of een tekst bedoeld is om te overtuigen of te informeren.
Ik kan beoordelen of een tekst betrouwbaar is.
Slide 3 - Tekstslide
Mededelingen
Wat moet ik weten?
Slide 4 - Tekstslide
Lezen in stilte
timer
10:00
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Wat je leest
Is het waar wat ik lees?
Kijk eerst waar de tekst vandaan komt : de bron. Dat kan een krant, tijdschrift of een website zijn. Een tekst op een serieuze nieuwssite is vaak betrouwbaarder dan een tekst op bijvoorbeeld Facebook.
Let ook op het doel van de tekst. Een schrijver die iets wil verkopen, kun je niet altijd geloven. Hij zal dan alleen de goede dingen vertellen en niet de minder goede.
Slide 8 - Tekstslide
Zelfstandig werken
Maak de opdracht: 2KM H5 Lezen les 1 in LessonUp
Vragen? Mondkapje op en hand omhoog.
Klaar? Ga in LessonUp aan de slag met de herhalingsopdrachten van H3 en H4, werk in Numo of lees in je leesboek.
timer
1:00
Slide 9 - Tekstslide
Startopdracht op blz. 116
Lees de volgende tekst goed door en maak de vragen.
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
1. Lees tekst 1 en bekijk de afbeelding. Wat denk je? Is het waar of niet waar wat je leest in alinea 1? Leg je antwoord uit.
Slide 13 - Open vraag
2. De bron van de tekst is broodjeaap.nl. Wat denk jij dat een broodjeaapverhaal is?
Slide 14 - Open vraag
3. Alinea 2 gaat over Waar of niet waar? Wat stond er in deze alinea, denk je?
A
De foto en het verhaal zijn nep, want veel kikkers zijn giftig.
B
De foto is echt, maar de kikker zat per ongeluk in de salade.
C
Het verhaal en de foto zijn echt, want kikkerbilletjes worden ook gegeten.
Slide 15 - Quizvraag
Opdracht 1 op blz. 117
Bekijk tekst 2 en maak de vragen.
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
1.1 Wat is het onderwerp van de tekst? Vul één woord in.
Slide 19 - Open vraag
1.2 Welke merknaam staat in tekst 2?
Slide 20 - Open vraag
1.3 Vul de bron van de tekst in.
Slide 21 - Open vraag
1.4 Wie is de schrijver van tekst 2? Kies het beste antwoord.
A
Dat weet je niet, de naam van de schrijver staat niet bij de tekst.
B
Iemand die bij dat bedrijf werkt of door dat bedrijf is ingehuurd.
Slide 22 - Quizvraag
1.5 Lees tekst 2 nu helemaal. Is zin 1 van alinea 1 een feit of een mening?
A
Feit
B
Mening
Slide 23 - Quizvraag
1.6 Vul drie positieve woorden uit alinea 1 in.
Slide 24 - Open vraag
1.7 Hoeveel ingrediënten zitten in de reep (al. 2)?
Slide 25 - Open vraag
1.8 Welk ingrediënt staat het grootst op de verpakking?
Slide 26 - Open vraag
1.9 Wat is het hoofdingrediënt van deze notenreep?
Slide 27 - Open vraag
1.10 Welk doel heeft tekst 2?
A
Amuseren
B
Iets laten doen
C
Iets leren
D
Informatie geven
Slide 28 - Quizvraag
Opdracht 2 op blz. 117
Bekijk tekst 3 en tekst 4 in je boek op blz. 118 en maak de vragen.
Slide 29 - Tekstslide
2.1 Waarover gaan tekst 3 en tekst 4?
A
Het merk Aquafresh
B
schone tanden
C
whitening tandpasta
Slide 30 - Quizvraag
2.2 Vul de bron van tekst 3 in.
Slide 31 - Open vraag
2.3 Vul de bron van tekst 4 in.
Slide 32 - Open vraag
2.4.a Lees tekst 3 en tekst 4. Hoort de uitspraak bij tekst 3 of tekst 4?
De tekst gaat over één merk tandpasta
A
tekst 3
B
tekst 4
Slide 33 - Quizvraag
2.4.b Lees tekst 3 en tekst 4. Hoort de uitspraak bij tekst 3 of tekst 4?
De schrijver noemt voordelen en nadelen.
A
tekst 3
B
tekst 4
Slide 34 - Quizvraag
2.4.c Lees tekst 3 en tekst 4. Hoort de uitspraak bij tekst 3 of tekst 4?
In de tekst staan vooral positieve woorden.
A
tekst 3
B
tekst 4
Slide 35 - Quizvraag
2.4.d Lees tekst 3 en tekst 4. Hoort de uitspraak bij tekst 3 of tekst 4?
De schrijver wil iets verkopen.
A
tekst 3
B
tekst 4
Slide 36 - Quizvraag
2.4.e Lees tekst 3 en tekst 4. Hoort de uitspraak bij tekst 3 of tekst 4?
Het belangrijkste doel is informatie geven.
A
tekst 3
B
tekst 4
Slide 37 - Quizvraag
2.5. Welke tekst is dus betrouwbaarder?
A
tekst 3
B
tekst 4
Slide 38 - Quizvraag
2.6.a De volgende vragen gaan over tekst 3. Wat betekent dit woord uit tekst 3?
verwijdert
A
haalt...weg
B
maakt...glad
C
maakt...schoon
D
vaak
Slide 39 - Quizvraag
2.6.b Wat betekent dit woord uit tekst 3?
reinigt
A
haalt...weg
B
maakt...glad
C
maakt...schoon
D
vaak
Slide 40 - Quizvraag
2.6. c Wat betekent dit woord uit tekst 3?
polijst
A
vaak
B
maakt...glad
C
maakt...schoon
D
zachte
Slide 41 - Quizvraag
2.6.d Wat betekent dit woord uit tekst 3?
milde
A
vaak
B
maakt...glad
C
maakt...schoon
D
zachte
Slide 42 - Quizvraag
2.6.e Wat betekent dit woord uit tekst 3?
regelmatig
A
vaak
B
maakt...glad
C
maakt...schoon
D
zachte
Slide 43 - Quizvraag
2.7 Vul twee dingen in die Aquafresh® Intense White-tandpasta doet tijdens het tandenpoetsen.
Slide 44 - Open vraag
2.8 Lees de informatie bij het sterretje en maak deze zin af: Aquafresh® Intense White-tandpasta helpt de tanden langer wit te houden, maar alleen ...
Slide 45 - Open vraag
2.9 Bekijk de tabel in tekst 4. Waarvoor hebben alle tandpasta’s een voldoende?
Slide 46 - Open vraag
2.10 Bekijk de tabel in tekst 4. Waarvoor hebben alle tandpasta’s een onvoldoende?
Slide 47 - Open vraag
2.11 Bekijk de tabel in tekst 4.
Welke tandpasta is het goedkoopst?
Slide 48 - Open vraag
2.12 Bekijk de tabel in tekst 4.
Welke tandpasta krijgt het hoogste cijfer voor ‘gebruik’?
Slide 49 - Open vraag
2.13 Bekijk de tabel in tekst 4.
Welke tandpasta krijgt het laagste cijfer voor ‘schoonmaken’?
Slide 50 - Open vraag
2.14 Je hebt nieuwe tandpasta nodig. Welke tandpasta uit deze tabel kun je dan het beste kopen? Leg uit.
Slide 51 - Open vraag
Huiswerk
Woensdag 21 april Leren:
Theorie blz. 116
Maken:
2KM H5 Lezen les 1 in LessonUp
Slide 52 - Tekstslide
Lesdoelen
Ik kan de bron van een tekst vinden.
Ik kan zien of een tekst bedoeld is om te overtuigen of te informeren.