Aan het einde van de les ken je/kan je:
- Uitleggen hoe een actiepotentiaal ontstaat en doorgegeven wordt.
- Uitleggen hoe impulssterkte en impulsfrequentie van elkaar verschillen.
- Het effect van een myelineschede op de impulsgeleiding uitleggen.
- Minstens 3 voorbeelden geven van stoffen die invloed hebben op de impulsoverdracht.