Begeleidings- en signaleringsmethodieken bij probleemgedrag

Begeleidings- en signaleringsmethodieken bij probleemgedrag
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Begeleidings- en signaleringsmethodieken bij probleemgedrag

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het eind van deze les
Kan je benoemen welke methodieken er zijn om met probleemgedrag om te gaan / om probleemgedrag te signaleren

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt er verstaan onder probleemgedrag? 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stoplichtmethode

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stoplichtmethode
  • Fase groen: Ontspannen, het gaat goed met de persoon (stabiele situatie)
  • Fase oranje: Verlies van controle, openlijke spanning, agitatie (controleverlies)
  • Fase rood: Destructief gedrag (escalatie)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Groen
Groen gedrag is gedrag van cliënten of patiënten waar een (jeugd)zorgmedewerker zo veel mogelijk op stuurt. In deze ‘fase’ kan er goed samengewerkt en geleerd worden

Slide 6 - Tekstslide

bekrachtig de situatie van de cliënt door positieve aandacht en complimenten te geven 
Oranje
Oranje gedrag is verbaal en non-verbaal gedrag van cliënten, patiënten of derden dat vooraf kan gaan aan agressie, maar dat voorstelbaar en acceptabel is. 

Slide 7 - Tekstslide

de houding van de zorgverlener is ondersteunend. Het is belangrijk de cliënt te laten weten dat je de gedragsverandering hebt opgemerkt en dat je hulp aanbiedt. De houding is er niet op gericht de controle over te nemen. 
Wanneer de situatie kan ontsporen moet de zorgverlener directief zijn en de controle overnemen. De zorgverlener gebeurt wat er gaat bepalen en op welke manier. De zorgverlener let op de intonatie en lichaamstaal die passen bij de situatie 
Rood
Rood gedrag bestaat uit onacceptabele verbale en non-verbale (re)acties: agressie. Goed handelen bij rood gedrag is heel belangrijk, omdat het gedrag zo snel mogelijk moet worden gestopt en de medewerker in veiligheid gebracht moet worden. Niet alleen direct handelen is belangrijk, er moeten ook vervolgacties worden genomen om herhaling te voorkomen en om ervan te leren.

Slide 8 - Tekstslide

De zorgverlener zet aangeleerde (verweer)technieken in of kiest voor een prikkelarme omgeving om dit gedrag te stoppen. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening
Lees onderstaande casus goed door en probeer de stoplichtmethode toe te passen voor deze zorgvrager.
De heer Jongmans woont op een afdeling SomatiekPlus (zorgprofiel vv8). Hij is 83 jaar. Vorig jaar heeft hij een CVA gehad. Hij is passief en maakt weinig contact met anderen. Tijdens de zorg is het belangrijk zaken niet te snel te doen anders raakt hij van streek. Is hij eenmaal op dan zit hij meestal rustig en tevreden voor zich uit te kijken in de huiskamer, zijn koffie drinkend. Soms lukt hem iets niet en reageert hij heftig. Hij is dan snel geïrriteerd en vloekt, scheldt en slaat met zijn vuist op tafel. De heer Jongmans is dan niet voor rede vatbaar. Het team vindt dit gedrag erg onvoorspelbaar en vraagt zich af hoe zij daar het beste mee om kunnen gaan. 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Signaleringsplan

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht:
  • Ga naar de volgende website: https://www.arbocatalogusvvt.nl/duidelijk-over-agressie/ 
  • Open achtereenvolgens de link naar groen, oranje en rood gedrag en lees wat de tips zijn om te doen, bespreek in duo's wat je al wel doet en wat niet. Wat neem je je voor om (meer) te gaan doen?
  • Klassikaal nabespreken
timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ABCS methode

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

De aanpak bestaat uit het maken van een ABC: het observeren van het gedrag (de actie), de mogelijke oorzaken (bewegers) en de gevolgen van het gedrag (consequenties). Vervolgens stellen de medewerkers een haalbaar doel voor gedragsverandering bij de bewoner en maken een plan hoe dit bereikt kan worden. Een procesevaluatie laat zien dat medewerkers de ABC-methodiek ervaren als bruikbare methodiek om als team op één lijn te komen, persoonsgerichte zorg te optimaliseren en zorg te leveren die voldoet aan de verwachtingen.
Lees meer: https://www.vilans.nl/actueel/nieuws/probleemgedrag-bij-dementie-probeer-erkende-interventies
Sta-op-methode

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg STA OP! methode 

De STA OP! methode bestaat uit 6 elkaar opvolgende stappen:
  1. Beoordeling basisbehoeften
  2. Beoordeling pijn en lichamelijke behoeften
  3. Beoordeling psychosociale behoeften
  4. Comfort interventies
  5. Proefbehandeling pijnmedicatie
  6. Consultatie van anderen en/of proefbehandeling psychofarmaca 



https://www.databankinterventies.nl/dei/20190419%20website_STAOP!DEF.pdf 

Slide 17 - Tekstslide

De interventie STA OP! helpt je zicht te krijgen op de oorzaken van onbegrepen gedrag en hierbij een passende behandeling te kiezen. STA OP! staat voor ‘STApsgewijs Onbegrepen gedrag en/of Pijn bij dementie de Baas!’ Met STA OP! kun je op een systematische manier onbegrepen gedrag in kaart brengen en tot een behandeling komen. De methode helpt je om de oorzaak van bijvoorbeeld agitatie, depressie en apathie te achterhalen. Deze symptomen kunnen veroorzaakt worden door lichamelijke aandoeningen, psychosociale factoren en pijn. Met name bij mensen met matige tot ernstige dementie is het lastig de oorzaak te achterhalen, omdat zij vaak verminderde mogelijkheden tot communicatie hebben. Door STA OP! kunnen zorgprofessionals het onbegrepen gedrag of de gedragsverandering verklaren en oorzaken gericht(er) behandelen.


Slide 18 - Video

Deze slide heeft geen instructies

GRIP
Train-de-trainer 
4 stappen

Slide 19 - Tekstslide

De interventie GRIP op probleemgedrag geeft handvatten aan een multidisciplinaire team om de onderliggende oorzaken van het probleemgedrag te vinden en daar met elkaar een oplossing voor te vinden. Het ideale GRIP-team bestaat uit een zorgmedewerker (bijvoorbeeld EVV'er of geriatrisch verpleegkundige), een arts of manager (bijvoorbeeld teamleider, kwaliteitsfunctionaris) en een psycholoog. GRIP is bedoeld voor psychogeriatrische afdelingen van verpleeghuizen en voor kleinschalige woonvormen (voor mensen met dementie) waar verpleeghuiszorg wordt geboden. Er zijn echter ook ambulante- en thuiszorg-teams die werken met GRIP.
Uit onderzoek blijkt dat de interventie helpt bij het verminderen van onbegrepen gedrag en psychofarmacagebruik bij bewoners met dementie in de intramurale zorg. Met GRIP verandert de werkdruk niet, maar neemt de werktevredenheid onder zorgmedewerkers wel toe
Methodisch werken volgens GRIP bestaat uit vier stappen: Vroegtijdig vaststellen van probleemgedrag door verbeterde signalering door verzorging, aan de hand van een scorelijst (NPI-Q). Analyse van het gedrag met behulp van een werkblad, dat wordt doorgegeven aan de arts (bij een lichamelijke oorzaak) en/of aan de psycholoog (bij een mogelijk psychische oorzaak). Opstellen van behandeldoel,  behandelplan en evaluatiemoment door de arts en/of psycholoog. Evaluatie met het team door de arts of de psycholoog.


Vragen
Wat valt jullie op aan deze methoden?
Is er verschil? Zo ja, wat? 
Met welke methode zou jij willen werken in je praktijk en waarom? 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies