Spelling H4
1 / 24
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Trema of geen trema?
A
egoisme
B
egoïsme
Slide 2 - Quizvraag
Trema of geen trema?
A
geinstalleerd
B
geïnstalleerd
Slide 3 - Quizvraag
Trema
Wanneer gebruik je een trema?
Wanneer gebruik je een trema?
A
Als binnen een woord klinkers botsen
B
bij de meervouden
Slide 4 - Quizvraag
Trema of geen trema?
A
financien
B
financiën
Slide 5 - Quizvraag
Trema of geen trema?
A
verfraaiïng
B
verfraaiing
Slide 6 - Quizvraag
Trema of geen trema?
A
gekopïeerd
B
gekopieerd
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Video
Slide 9 - Tekstslide
Hoeveel foutjes heb je in totaal bij oefening 1 & 2 gemaakt?
Slide 10 - Woordweb
Schrijf een woord op met een trema
Slide 11 - Open vraag
Schrijf het woord met een trema.
Slide 12 - Open vraag
Schrijf het woord met een trema.
Slide 13 - Open vraag
Schrijf het woord met een trema.
Slide 14 - Open vraag
Welke regel vergeet je niet meer over het trema na het maken van de opdrachten?
Slide 15 - Open vraag
Slide 16 - Video
Slide 17 - Tekstslide
Een apostrof is een...
A
zwevende komma
B
omgevallen punt
C
liggende komma
D
struikelend vraagteken
Slide 18 - Quizvraag
De handtas van Ans.
Apostrof of niet?
Apostrof of niet?
A
Anss handtas
B
Ans's handtas
C
Ans' handtas
D
Ans handtas
Slide 19 - Quizvraag
Apostrof of niet?
A
babys
B
baby's
Slide 20 - Quizvraag
De handtas van Karin.
Apostrof of niet?
Apostrof of niet?
A
Karins handtas
B
Karin's handtas
C
Karins' handtas
D
Karins's handtas
Slide 21 - Quizvraag
Waar komt de apostrof?
A
s'Woensdags
B
's Woensdags
C
M&Ms'
D
A'4tje
Slide 22 - Quizvraag
Welk woord met apostrof heb je onthouden tijdens dit gedeelte van de les?
