4.8 spelling (les 1)

4.8 spelling (les 1)
Vandaag:
-Terugblik vorige week: zww, hww en kww.
-De spellingdetective 
-Starten met 4.8 spelling 
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4.8 spelling (les 1)
Vandaag:
-Terugblik vorige week: zww, hww en kww.
-De spellingdetective 
-Starten met 4.8 spelling 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Is het onderstreepte werkwoord een koppelwerkwoord of een zelfstandig werkwoord.
Koppelwerkwoord 

Zelfstandig werkwoord

Ze is dierenarts geweest.
Gister heb ik op school de hele dag geleerd.
Lisa is vorig jaar tandarts geworden.

Slide 4 - Sleepvraag

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gegeten
heb = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig werkwoord?

Tijdens het concert heeft het publiek uit volle borst meegezongen.
A
concert
B
heeft
C
volle
D
meegezongen

Slide 6 - Quizvraag

HWW
Wanneer een werkwoord geen handeling aangeeft, spreek je van een hulpwerkwoord. Het hww helpt!


Hij heeft gisteren de wedstrijd van Feyenoord gezien.
heeft helpt het zww: gezien. 

Slide 7 - Tekstslide

0

Slide 8 - Video

De spellingdetective
"Stel je voor dat je een detective bent en vandaag moet je een belangrijke zaak oplossen. Er is chaos in de Nederlandse taal, want woorden missen hun tekens! Jouw missie is om woorden te redden door het juiste teken toe te voegen: een apostrof, accent of trema. Ben jij klaar om de Nederlandse taal te redden?"

Slide 9 - Tekstslide

Kloppen de volgende woorden?
-cafe
-ruine
-menu’s
-coordinatie
-een (bedoeld als ‘één’)
taxis
Bespreek in tweetallen

Slide 10 - Tekstslide

Corrigeer de woorden die volgens jullie niet kloppen
-cafe
-ruine
-menu’s
-coordinatie
-een (bedoeld als ‘één’)
taxis

Slide 11 - Tekstslide

Waarom denken jullie dat deze tekens belangrijk zijn? Wat zou er gebeuren als we ze niet gebruiken?

Slide 12 - Open vraag

Waarom dus?
Om uitspraakproblemen te voorkomen gebruik je trema’s, apostrof, accenttekens en soms een cedille.

Slide 13 - Tekstslide

Theorie: trema 
Een trema gebruik je: 
  • in het meervoud van zelfstandige naamwoorden op -ee en -ie: reeën, categorieën, bacteriën. 
  • als je in één woord twee klinkers niet als één klank mag lezen: ruïne, vacuüm, beïnvloeden, havoër.

Slide 14 - Tekstslide

Kies het juiste woord
A
Dieet
B
Diëet

Slide 15 - Quizvraag

Kies het juiste woord
A
mozaiek
B
mozaïek

Slide 16 - Quizvraag

Kies het juiste woord
A
officieel
B
officiëel

Slide 17 - Quizvraag

Apostrof
ls je wilt zeggen van wie of wat iets is, schrijf je een -s achter het woord:
Daans tas, Mounirs agenda, een Amsterdams paaltje.

Achter woorden die op een lange klinker eindigen die je met één letter schrijft, gebruik je een apostrof voor de -s:
Emma’s rugzak, HEMA’s aanbieding, Gaby’s agenda, Otto’s fiets.








Slide 18 - Tekstslide

Apostrof
Maar: Annes rugzak, Malous agenda.

Als een woord op een sis-klank eindigt, gebruik je alleen een apostrof:
Max’ rugzak, Liz’ agenda, Mitch’ fiets.







Slide 19 - Tekstslide

Apostrof
Gebruik ook een apostrof:
• in het meervoud van een zelfstandig naamwoord dat op een lange klinker eindigt die je met één letter schrijft: auto’s, baby’s, de Bahama’s,
maar: etappes, etages.
• na cijfers, afkortingen en afleidingen:
vwo’er, A4’tje, mp3’tje.
• als je letters weglaat:
Ik hoop dat ’t niet zo hard regent vandaag.







Slide 20 - Tekstslide

Ezelsbruggetje

Slide 21 - Tekstslide

Waar is de apostrof goed geplaatst?
A
Lex's zusje
B
Lexs zusje
C
Lex' zusje

Slide 22 - Quizvraag

Welke spelling is correct?
A
taxis
B
taxi's

Slide 23 - Quizvraag

Welke spelling is correct?
de fiets van Louis
bezitsvorm die eindigt op sisklank krijgt apostrof
(s, z, x)
A
Louis' fiets
B
Louis's fiets
C
Louis fiets
D
Louiss fiets

Slide 24 - Quizvraag

met apostrof 
zonder apostrof
met trema
zonder trema
Beatrix hoed
elektricien
olien
Wims dagboek
naief
Frits fiets
A4 tje
s Gravenhage

Slide 25 - Sleepvraag

Maken 
  • 4.8 spelling opdracht 5, 6, 7, 10
  • 4.8 opdracht 8 op papier

Slide 26 - Tekstslide

Die jongen BLIJKT een taaie.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 27 - Quizvraag