Zorgtechnisch handelen: Psychofarmaca

 Psychofarmaca
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

 Psychofarmaca

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van de les kun je vertellen:

  • Wat psychofarmaca betekent,
  • Wanneer psychofarmaca wordt toegediend
  • Wat de (bij)werkingen hiervan kunnen zijn

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Wat vond je interessant?

Slide 4 - Woordweb

Psychofarmaca
Officiële naam voor medicijnen die inwerken op de psyche.

Het beïnvloed denken, voelen en handelen. 
Medicatiegebruik kan de omgang met je cliënt anders maken,
wees hier alert op.

Voorschrift van arts of psychiater.



Slide 5 - Tekstslide

Hoofdgroepen
  • Kalmerende medicijnen
  • Stimulerende medicijnen
  • Medicijnen die de stemming beïnvloeden
  • Antipsychotische medicijnen

Slide 6 - Tekstslide

Nadelen medicatie
Voorbeelden van algemene nadelen zijn:

  • Bijwerkingen
  • Afhankelijkheid
  • Ontwenningsverschijnselen
  • Tolerantie (steeds hogere dosering voor zelfde effect)
  • Interactie (wisselwerking met andere medicijnen/middelen)

Slide 7 - Tekstslide

Kalmerende medicijnen worden voorgeschreven bij:


  • Angststoornissen
  • Slaapstoornissen
  • Verminderen angstgevoelens en helpen met in- en         doorslapen.
  • De officiële naam hiervan is "benzodiazepines".


Slide 8 - Tekstslide

Stimulerende middelen
Stimulerende middelen worden voorgeschreven bij:

  • ADHD
  • Narcolepsie.

Het meest gegeven middel is methylfenidaat, de werkzame stof in onder andere Ritalin, Medikinet en Concerta.
Stimulantia worden in tabletvorm gegeven.

Slide 9 - Tekstslide

Werking stimulerende middelen
  • Het middel werkt in het op centrale zenuwstelsel. Bij mensen met narcolepsie voorkomt dit slaapaanvallen en worden ze alerter.


  • Bij mensen met ADHD werkt dit middel ook in op het centrale zenuwstelsel, maar vermindert daardoor juist de prikkelgevoeligheid en remt het impulsen waardoor de cliënt zich beter kan focussen.

  • Als iemand met ADHD al rustig is en dan een stimulant krijgt kan dit wel leiden tot onrust/slapeloosheid. Geef dit middel daarom niet in de avond.


Slide 10 - Tekstslide

Gevolgen van stimulerende middelen
Stimulantie hebben interacties met andere stoffen zoals:

  • Alcohol
  • Antipsychotica
  • Antidepressiva
  • Middelen tegen hoge bloeddruk

Slide 11 - Tekstslide

 Medicijnen die de stemming beïnvloeden

Er zijn twee groepen middelen met een effect op de stemming:

  • Antidepressiva
  • Stemmingsstabilisatoren.

Slide 12 - Tekstslide

Antidepressiva
  • Depressie
  • Angststoornissen
  • Bipolaire stemmingsstoornis

Slide 13 - Tekstslide

Antidepressiva
SSRI's worden het meest gebruikt, omdat zij de minste bijwerkingen geven.
Ze werken op de neurotransmitter serotonine.
Voorbeelden zijn: Fluoxetine (Prozac®), Paroxetine (Seroxat®) en Sertraline (Zoloft®).
SSRI's: De selectieve serotonine-heropnameremmers
(Engels: selective serotonin reuptake inhibitors.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Antipsychotische medicijnen
Iemand die psychotisch is, verliest het contact met de realiteit. De gedachten gaan heel snel en zijn soms niet te volgen. Dit maakt het heel lastig om contact te maken met de persoon. Daarom wordt eerst de psychose behandeld met antipsychotica. Daarna is andere begeleiding of behandeling mogelijk.

Slide 16 - Tekstslide

Antipsychotica
Antipsychotica onderdrukken de symptomen van een psychose. Soms worden ze als tablet verstrekt, en dan is het belangrijk om het middel elke dag volgens voorschrift in te nemen.
Soms worden ze ook als 'depot' gegeven: door middel van een maandelijkse injectie.

Slide 17 - Tekstslide

Medicatie-ontrouw
Maar liefst 85% van de cliënten neemt medicatie niet altijd zoals is voorgeschreven. Vooral binnen de ggz, de huisartspraktijk en de thuiszorg is dit een probleem.

  • Medicatie wordt niet op tijd genomen of helemaal vergeten.
  • De cliënt is het overzicht kwijt en/of haalt medicatie niet op tijd op.
  • De cliënt zegt dat medicatie niet helpt.
  • De cliënt laat op een andere manier weerstand zien.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link

Aan de slag
Thema 20: medicatie bij psychische stoornissen
Mensen: Opdracht 3-4-5-6-7-8-9-10-11
timer
20:00

Slide 20 - Tekstslide

Maak een mindmap van de werking van psychoactieve stoffen

Gebruik thema 20.1 Mensen psychoactieve stoffen


timer
15:00

Slide 21 - Tekstslide

Nabespreken opdrachten

Slide 22 - Tekstslide

Rollenspel en/of casus
Mensen Thema 20 opdracht 13 en/of 17

Oefenen rollenspel ter voorbereiding op het examen.

Slide 23 - Tekstslide

Afronding
Kun je de lesdoelen beantwoorden?
Wat vonden jullie van de les?


Slide 24 - Tekstslide