Spelling H1

Dinsdag 12 december
Lezen ('5)
Lesdoelen
Uitleg en oefenen werkwoordspelling tegenwoordige tijd en verleden tijd.
m. par. 1.9 opdracht 1 en 3 t/m 5
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Dinsdag 12 december
Lezen ('5)
Lesdoelen
Uitleg en oefenen werkwoordspelling tegenwoordige tijd en verleden tijd.
m. par. 1.9 opdracht 1 en 3 t/m 5

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen werkwoordspelling:
Je kunt de regels toepassen, want...
            - je weet welke regel je bij de pers.vorm in de t.t. gebruikt
            - je weet welke regel je bij de pers.vorm in de vt gebruikt

Slide 2 - Tekstslide

Soorten werkwoorden
Werkwoorden zijn altijd doe-woorden. Ze komen in verschillende vormen voor:
  1. Persoonsvorm
    Wij lopen altijd naar school.
  2. Voltooid deelwoord
    Wij hebben gisteren 10 kilometer gelopen.
  3. Tegenwoordig deelwoord
    Lopend ging hij naar zijn werk.
  4. Hele werkwoord/infinitief
    Wij willen daar graag lopen.

Slide 3 - Tekstslide

Bij het spellen van werkwoorden kijk ik vaak naar het soort werkwoord, zodat ik weet hoe ik het werkwoord moet schrijven.
Nooit
Bijna nooit
soms wel, soms niet
Bijna altijd
Altijd

Slide 4 - Poll

Ik ga er bij het spellen vanuit dat een werkwoord met een voorvoegsel zoals be-, ge-, her-, ont- of ver- een voltooid deelwoord is.
Nooit
Bijna nooit
soms wel, soms niet
Bijna altijd
Altijd

Slide 5 - Poll

Bij het spellen van werkwoorden gebruik ik vaak de spelling die mij het bekendste voorkomt/het meest logisch lijkt.
Nooit
Bijna nooit
soms wel, soms niet
Bijna altijd
Altijd

Slide 6 - Poll

Waarom gaat het vaak fout?
  • Er zijn verschillende spelstrategieën die vaak gebruikt worden, alleen zijn die niet allemaal even goed.

  • Strategie 1: bepalen wat voor werkwoordsvorm het is en vervolgens de regels voor de werkwoordspelling toepassen.

  • Strategie 2: de meest voorkomende spelwijze van een woord gebruiken.

  • Strategie 3: werkwoorden met een onbeklemtoond voorvoegsel (be-, ge-, her-, ver-, ont-) altijd als voltooid deelwoord herkennen.
  • Zo wordt het woord herhaalt vaak gespeld als herhaald, omdat voor dit woord de spelling met een d vaker voorkomt dan de spelling met een t. 
  • Het woord geloofd bijvoorbeeld wordt vaak gespeld als gelooft, omdat voor dit woord de spelling met een t weer vaker voorkomt.
Zo heb je het werkwoord gebeuren
  • Op deze kruising zijn veel ongelukken gebeurd.
  • Het gebeurt vaker dan je denkt. 
In de eerste zin is het werkwoord gebeuren als voltooid deelwoord gebruikt (de stam eindigt op een r en die zit niet in 't ex kofschip, dus schrijf je een d)
In de tweede zin is het werkwoord gebeuren als persoonsvorm in de tegenwoordige tijd gebruikt en hoort bij het onderwerp het. Regels voor het vervoegen bij de het-vorm t.t. = stam+t

Slide 7 - Tekstslide

Waarom gaat het vaak fout?
  • Er zijn verschillende spelstrategieën

  • Strategie 1: bepalen welke werkwoordsvorm het is en vervolgens de regels voor de werkwoordspelling toepassen.

  • Strategie 2: de meest voorkomende spelwijze van een woord gebruiken.

  • Strategie 3: werkwoorden met een onbeklemtoond voorvoegsel (be-, ge-, her-, ver-, ont-) altijd als voltooid deelwoord herkennen.
  • Zo wordt het woord herhaalt vaak gespeld als herhaald, omdat voor dit woord de spelling met een d vaker voorkomt dan de spelling met een t. 
  • Het woord geloofd bijvoorbeeld wordt vaak gespeld als gelooft, omdat voor dit woord de spelling met een t weer vaker voorkomt.
Zo heb je het werkwoord gebeuren. 
  • Op deze kruising zijn veel ongelukken gebeurd.
  • Het gebeurt vaker dan je denkt. 
In de eerste zin is het werkwoord gebeuren als voltooid deelwoord gebruikt (de stam eindigt op een r en die zit niet in 't ex kofschip, dus schrijf je een d)
In de tweede zin is het werkwoord gebeuren als persoonsvorm in de tegenwoordige tijd gebruikt en hoort bij het onderwerp het. Regels voor het vervoegen bij de het-vorm t.t. = stam+t

Slide 8 - Tekstslide

Schema om het soort werkwoord te bepalen en vervolgens de regels voor de werkwoordspelling toe te passen.

Slide 9 - Tekstslide

Gisteren zwichte hij onder druk van de politie. Zwichte =
A
Fout
B
Goed

Slide 10 - Quizvraag

Ik heb gemerkt dat een mooie film hem vaak ontroerd. Ontroerd =
A
Fout
B
Goed

Slide 11 - Quizvraag

Kees heeft gisteren een fantastisch verhaald vertelt over zijn vakantie. Vertelt =
A
Fout
B
Goed

Slide 12 - Quizvraag

Ik vind het niet leuk dat jij je haar steeds veranderd. Veranderd =
A
Fout
B
Goed

Slide 13 - Quizvraag

Hij betaalt zijn rekeningen altijd te laat.
Betaalt =
A
Fout
B
Goed

Slide 14 - Quizvraag

Het gebeurd wel vaker dat je lessen volgt via Teams. Gebeurd is:
A
fout
B
goed

Slide 15 - Quizvraag

Hij heeft zijn snoep bewaard op de plek waar hij ook altijd zijn onderbroeken bewaart. Bewaart =
A
Fout
B
Goed

Slide 16 - Quizvraag


Wat is de verleden tijd van:
VERBAZEN?
A
verbaaste(n)
B
verbaasde(n)

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van
VERHUIZEN?
A
hij verhuisde
B
hij verhuiste

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van:
MISSEN?
A
ik mistte
B
ik miste

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van:
RELAXEN?
A
Zij relaxte
B
Zij relaxet
C
Zij relaxde
D
Zij relaxed

Slide 20 - Quizvraag

Dinsdag 12 december
Lezen ('5)
Lesdoelen

m. par. 1.9 opdracht 1 en 3 t/m 5, online

Slide 21 - Tekstslide

Donderdag 14 december
Lezen ('5)

Bespreken opdracht 1, 3 t/m 5
Nog enkele moeilijke gevallen oefenen...
M. opdracht 7 en 8, blz. 71 en 72
M. totaalopdracht 10 en opdracht 11 online
Laatste 10 min. : toets lezen bespreken

Slide 22 - Tekstslide

Gisteren zwichte hij onder druk van de politie.
A
Fout
B
Goed

Slide 23 - Quizvraag

Ik heb gemerkt dat een mooie film hem vaak ontroerd.
A
Fout
B
Goed

Slide 24 - Quizvraag

Kees heeft gisteren een fantastisch verhaald vertelt over zijn vakantie.
A
Fout
B
Goed

Slide 25 - Quizvraag

Ik vind het niet leuk dat jij je haar steeds veranderd.
A
Fout
B
Goed

Slide 26 - Quizvraag

Hij betaalt zijn rekeningen altijd te laat.
A
Fout
B
Goed

Slide 27 - Quizvraag

Het gebeurd wel vaker dat je lessen volgt via Teams.
A
fout
B
goed

Slide 28 - Quizvraag

Hij heeft zijn snoep bewaard op de plek waar hij ook altijd zijn onderbroeken bewaart.
A
Fout
B
Goed

Slide 29 - Quizvraag


Wat is de verleden tijd van:
VERBAZEN?
A
verbaaste(n)
B
verbaasde(n)

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van
VERHUIZEN?
A
hij verhuisde
B
hij verhuiste

Slide 31 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van:
MISSEN?
A
ik mistte
B
ik miste

Slide 32 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van:
RELAXEN?
A
Zij relaxte
B
Zij relaxet
C
Zij relaxde
D
Zij relaxed

Slide 33 - Quizvraag

Donderdag 11 november
Lezen ('5)
Vragen over werkwoordspelling
Bespreken opdracht 7 en 8, blz. 71 en 72
M. totaalopdracht 10 en opdracht 11 online
Klaar? Pak je leesboek

Slide 34 - Tekstslide

Maandag 18 december
Lezen ('5)
Bespreken opdracht 7 en 8, blz. 71 en 72
Maak in tweetallen een eigen quiz over werkwoordspelling. Dit mag online! Morgen gaan we er een aantal spelen.
- Minimaal 15 zinnen
- online quiz naar keuze
- let op instellingen: niet op privé zetten!
- mail mij de link naar jullie quiz

Slide 35 - Tekstslide

Gebiedende wijs
- Geen onderwerp in de zin
- Altijd ik vorm tegenwoordige tijd
Word eens volwassen!
Kleed je zoals je wil!

Slide 36 - Tekstslide

Een gebiedende wijs is:
A
u-vorm
B
hele werkwoord
C
hij-vorm
D
gebod of bevel

Slide 37 - Quizvraag

Gebiedende wijs
A
Bindt dit touw vast!
B
Bint dit touw vast!
C
Bintd dit touw vast!
D
Bind dit touw vast!

Slide 38 - Quizvraag

Wat is de gebiedende wijs?
A
Wees eens rustig
B
Morgen kom je om 8 uur op school

Slide 39 - Quizvraag


Gebiedende wijs 
... daarmee op!


A
Hout
B
Houd
C
Hou
D
Houdt

Slide 40 - Quizvraag

Wat is GEEN kenmerk van een gebiedende wijs?
A
Persoonsvorm staat vooraan
B
Geen onderwerp
C
Altijd enkelvoud
D
Uitroepteken

Slide 41 - Quizvraag

Welke is de gebiedende wijs?
A
iedereen moet aan het werk
B
eet smakelijk

Slide 42 - Quizvraag

(Zijn, gebiedende wijs) stil!
A
Ben
B
Is
C
Was
D
Wees

Slide 43 - Quizvraag

De gebiedende wijs heeft geen onderwerp.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 44 - Quizvraag

Dinsdag 19 december
Lezen ('5)
Bespreken opdracht 1 t/m 5, par. 2.9


Slide 45 - Tekstslide