Oefenen SE unit 7 3T

Oefenen SE unit 7 3T
Doel van deze les: 
Vandaag oefen je voor het SE van periode 4 en weet je welke onderdelen je nog beter moet oefenen voor de toets. 
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oefenen SE unit 7 3T
Doel van deze les: 
Vandaag oefen je voor het SE van periode 4 en weet je welke onderdelen je nog beter moet oefenen voor de toets. 

Slide 1 - Tekstslide

Woorden unit 7
Vertaal de volgende woorden van het Nederlands naar het Engels

Slide 2 - Tekstslide

oplettend

Slide 3 - Open vraag

diefstal

Slide 4 - Open vraag

haasten

Slide 5 - Open vraag

woordvoerder

Slide 6 - Open vraag

Grammatica leerjaar 3
Je oefent met verschillende grammatica onderdelen

Slide 7 - Tekstslide

Grammar 1: if/when en some/any

Kies bij de onderstaande zinnen uit if/when en uit some/any of een samenstelling daarmee


Schrijf het zo op:
if, some

Slide 8 - Tekstslide

If / when my sons were young they didn’t like some / any vegetables.

Slide 9 - Open vraag

If / when any / anybody wants to go home, I’ll go with him.

Slide 10 - Open vraag

If / when it rains, we won’t do something / anything outside.

Slide 11 - Open vraag

If / when we came home, we saw that something / anything had been stolen.

Slide 12 - Open vraag

Grammar 2: Future

De volgende open vragen gaan over de vier manieren om de toekomst in het Engels uit te drukken.


Verander het werkwoord naar de juiste tijd en vul deze in.

Slide 13 - Tekstslide

The bus _____(arrive) at 3:30 pm.

Slide 14 - Open vraag

She promises she _____ (help) you with the dishes.

Slide 15 - Open vraag

They _____(not/visit) their uncle on Monday.

Slide 16 - Open vraag

We _____(play) soccer together this afternoon.

Slide 17 - Open vraag

_____(it/rain) next week?

Slide 18 - Open vraag

_____ (you/buy) tickets for the concert?

Slide 19 - Open vraag

Grammar 3: Woordvolgorde
  • Een zin is in het Engels, bijna altijd het zelfde: 
  1. Onderwerp (wie doet het)
  2. Alle werkwoorden achter elkaar (de acties) 
  3. Lijdend voorwerp (wie of wat wordt iets mee gedaan)
  4. PLAATS. 
  5. TIJD.

  • DUS PLAATS KOMT VOOR TIJD!!!!! (PVT)

Slide 20 - Tekstslide

Grammar 4: Bijwoorden van Frequentie
  • Bijwoorden van frequentie zijn woorden die aangeven hoe vaak iets gebeurt. 
Vb. always, never, usually, often, sometimes, rarely, never

  • Bijwoorden van frequentie staan voor het werkwoord
Vb. I always get nervous before a concert.
Vb. I never feel relaxed before an important match.

  • Let op! Als je am / are / is / was / were ziet dan staat het bijwoord van frequentie achter het werkwoord 
Vb. I am often busy with my hobbies.
Vb. Louise was never nervous about going on stage.

Slide 21 - Tekstslide

1. He _________ listens __________ to the radio.

2. They ___________ read ___________ a book.

3. Tom _________ is _________ very friendly. 

4. Pete _________ gets _________ angry. 

5. We _________ are _________ on time. 
Sleep het bijwoord op de juiste plek
often
sometimes
usually
never
always

Slide 22 - Sleepvraag

I take sugar in my coffee. (sometimes)

Slide 23 - Open vraag

Ramon and Frank are hungry. (often)

Slide 24 - Open vraag

Walter helps his father in the kitchen. (usually)

Slide 25 - Open vraag

We were late for school. (never)

Slide 26 - Open vraag

I do my homework after school. (usually)

Slide 27 - Open vraag

Grammar 5: Past Continuous
Je gebruikt de Past Continuous om aan te tonen dat iets een tijdje in het verleden is gebeurd. 
  • Vorm -      I/He/She/It was + ww+ing     was eating, was working, was doing                -     You/They/We were + ww+ing   were eating, were working
  • Signaalwoorden                  while, at that moment, when (toen), for a while
Voorbeeldzin: 
  • You were rowing to the shore.
  • Adil was doing his paper round

Slide 28 - Tekstslide

Grammar 6: Past Simple
Je gebruikt de Past Simple als iets in het verleden gebeurd en afgerond is. 
  • De vorm                1. ww + ed   --> walked, talked, visited
                                       2. 2e rijtje   -->  go – went, see – saw, do – did  
  • Signaalwoorden                  yesterday, last year, a week ago, in 1995

    Voorbeeldzin: 
  • I walked to school this morning. 
  • I talked to Martha yesterday. 
  • I visited New York a year ago.

Slide 29 - Tekstslide





Past Simple
  • korte actie
  • een werkwoord (+ed)




Past Continuous
  • lange actie
  • twee werkwoorden
Je gebruikt de Past Continuous ook als in het verleden twee dingen tegelijkertijd gebeuren. De korte actie is dan de Past Simple en de lange actie is de Past Continuous
  • I was waiting for the bus, when it started to rain. 
  • They were playing basketball when I saw them. 

Slide 30 - Tekstslide

Past Continuous
Vul de juiste vorm van de Past Continuous in.

Slide 31 - Tekstslide

Julie _________ (sleep) at three o' clock

Slide 32 - Open vraag

You _________ (sleep) at 6am.

Slide 33 - Open vraag

Luke _________ (read) at two o'clock

Slide 34 - Open vraag

I __________ (prepare) dinner at six.

Slide 35 - Open vraag

We _______ (study) English yesterday at 4:00 pm

Slide 36 - Open vraag

Welk onderdeel ging goed?

Slide 37 - Open vraag

Welk onderdeel kun je nog extra oefenen?

Slide 38 - Open vraag