Redekundig ontleden t/m bwb

Redekundigkundig ontleden 
Redekundig ontleden is als een puzzel. Elk stukje van de puzzel heb je nodig om het volgende stukje te kunnen benoemen.
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Redekundigkundig ontleden 
Redekundig ontleden is als een puzzel. Elk stukje van de puzzel heb je nodig om het volgende stukje te kunnen benoemen.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
  • Aan het einde van deze les hebben jullie geoefend met het ontleden van de zindelen.                                                                                    
  • Aan het einde van deze les kunnen jullie het stappenplan van het ontleden uit je hoofd opnoemen en toepassen.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
  • (voor)lezen
  • quiz om voorkennis op te halen
  • vraag en antwoord
  • nakijken 
  • Afsluiten

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is redekundig ontleden ?
A
ontleden
B
ontleden van de zinsdelen
C
ontleden van de woordsoorten
D
iets met grammatica

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 1 van het redekundig ontleden?
A
persoonsvorm zoeken
B
onderwerp zoeken
C
strepen zetten
D
werkwoordelijk gezegde zoeken

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
een werkwoord zoeken
B
het getal veranderen (meervoud - enkelvoud)
C
de zin van tijd veranderen (verleden tijd - tegenwoordige tijd),
D
vraagzin maken; eerste werkwoord in die zin is de pv

Slide 6 - Quizvraag

Getal-proef: zin veranderen van enkelvoud naar meervoud of van meevoud naar enkelvoud. 
V

Tijd-proef: zin van tijd veranderen. Tegenwoordige tijd wordt verleden tijd en andersom.

Vraagzin maken: eerste werkwoord in die zin is de pv

Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.


Wat is stap 2?
A
onderwerp benoemen
B
werkwoordelijk gezegde benoemen
C
lijdensvoorwerp benoemen
D
zinsdeelstrepen zetten

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zet je de zindeelstrepen?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Deze zin is  opgedeeld in woorden. Je kan de woorden verplaatsen en deel de zin op in zinsdelen door de woorden bij elkaar te zetten die samen een zinsdeel vormen.  
timer
1:00
Deze
klas
heeft
vandaag
Nederlandse
les
via
Lesson up
gekregen.

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Antwoord:
PV = heeft
Zindelen:
Deze klas       heeft      vandaag    Nederlandse les     via Lesson up
     gekregen.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 3 en hoe vind je het?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zit dat dan met het naamwoordelijk gezegde? Hoe vind je dat?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Dus:
naamwoordelijk gezegde heeft:
1.  een werkwoordelijke deel (pv + andere ww); koppelwerkwoord
2. naamwoordelijk deel (zelfstandignw of bijvoeglijknw); kenmerk of eigenschap dat 'gekoppeld' wordt aan het onderwerp 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 4?
A
lijdend voorwerp benoemen
B
meewerkendvoorwerp benoemen
C
onderwerp benoemen
D
bijwoordelijke bepaling benoemen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het onderwerp?
A
wie of wat + PV?
B
wie doet het?
C
waarom doet het?
D
aan wie of voor wie + PV?

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 5?
A
bijwoordelijke bepaling benoemen
B
meewerkendvoorwerp benoemen
C
lijdendvoorwerp benoemen
D
onderwerp benoemen

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Vraag: hoe vind je nu het lijdend voorwerp?

Slide 17 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies


Vraag: wat is de stap na het lv (stap 6) en hoe vind je die?

Slide 18 - Woordweb

meewerkend voorwerp:
aan wie of voor wie + OW + PV (of gezegde)
Wat is stap 7?
A
onderwerp
B
lijdendvoorwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
meewerkend voorwerp

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoordelijke bepaling
Alles wat nog geen naam heeft krijgt de naam bijwoordelijke bepaling.
Dit is eigenlijk de prullenbak van de zin. Wat je niet 
meer kan benoemen, gooi je daarin --> alles 
moet immers een naam krijgen.

Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op de volgende 
vragen: waar, wanneer, waarom, waarmee, waardoor, hoe 
en hoeveel.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer is een zinsdeel een
bijwoordelijke bepaling?

Slide 21 - Woordweb

vaak een bepaling van plaats en tijd
waarom
waarheen
wanneer

aan de slag
Wat? Nakijken stencils/opdrachten lesboek
Hoe? Vergelijk jouw werk met dat van je buurman/buurvrouw
Zijn er verschillen? Bespreek ze.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Feedback:
Wat vond je fijn of goed werken aan deze les en wat de volgende keer beter?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vervolg instructie
Hierna vind je de video's met uitleg over alle stappen van het ontleden van de zinsdelen.
Belangrijk om goed de zinsdelen te kunnen ontleden:
  1.  Je moet het stappenplan uit je hoofd kunnen opnoemen
  2. Het strepen zetten moet je goed oefenen en kunnen toepassen
  3. verder is het een kwestie van oefenen en oefenen 

Als je de stappen niet kent, dan lukt het ontleden niet EN als je de zindeelstrepen niet kunt zetten, dan benoem je de verkeerde zindelen.

Als je dat niet nodig hebt, dan ga je door naar het blokje toepassing in deze Lesson up.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Video

Deze slide heeft geen instructies