Periode les 8 ondernemerschap: Mag ik even afrekenen?

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Prijstactieken
  • psychologische prijsstelling
  • penetratiepolitiek (starten met een lage prijs, om snel een groot marktaandeel te veroveren)
  • afroompolitiek (starten met een hoge prijs, om snel een grote omzet te genereren)

Slide 2 - Tekstslide

Hoe bepaal je de prijs?
  1. Door rekening te houden met de kosten

  2. Door rekening te houden met de markt en de concurrentie

Slide 3 - Tekstslide

Verkoopprijs =
inkoopprijs + bedrag aan brutowinst

Slide 4 - Tekstslide

Omzet
Omzet = de opbrengst van je verkopen
Formule: Afzet   x  verkoopprijs


(Afzet = hoeveel stuks je verkoopt)

Slide 5 - Tekstslide

Inkoopwaarde van de omzet
Inkoopwaarde van de omzet: het bedrag wat je betaald hebt voor de verkochte goederen

Formule: Afzet   x  inkoopprijs

(Afzet = hoeveel stuks je verkoopt)

Slide 6 - Tekstslide

Brutowinst

Omzet - inkoopwaarde van de omzet

Slide 7 - Tekstslide

Nettowinst
Omzet - inkoopwaarde van de omzet - bedrijfskosten

Slide 8 - Tekstslide

Bereken de brutowinst
Pieter heeft broodjes kroket verkocht in de kantine.
Hij heeft 30 bolletjes ingekocht voor € 0,10 per stuk
Hij heeft 30 kroketten ingekocht voor € 1,00 per stuk
Ook heeft hij een fles mosterd gekocht voor 2,20
Aan het eind van de pauze heeft hij alles verkocht.
Voor een broodje kroket rekende hij € 2,10 (mosterd is gratis)

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Bereken de nettowinst
Met de Isabel heeft Pieter afgesproken dat hij een bedrag van 
€ 7,50 moet betalen voor het gebruik van de apparatuur in de kantine.
Zijn vriend Ab krijgt € 7,50 voor de hulp die hij geboden heeft

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Marktvorm
  • De manier waarop ondernemingen met elkaar concurreren

  • De marktvorm zegt iets over de invloed van de producent op de prijs

Slide 13 - Tekstslide

Kenmerken marktvormen
  • aantal aanbieders
  • aantal vragers
  • aard van het product: is het homogeen (hetzelfde) of heterogeen (verschillend)

Slide 14 - Tekstslide

Homogeen product
De consument ziet 
het als hetzelfde
- benzine
- water
- suiker

Slide 15 - Tekstslide

Heterogeen product
Als de consument vindt dat er verschil is 
tussen de producten van de 
verschillende aanbieders.

Kan ook te maken hebben met 
zaken als service, spaarpunten

Slide 16 - Tekstslide

Monopolie
  • Eén aanbieder
  • Veel vragers
  • Homogeen product (1 soort)

    De producent heeft veel invloed op de hoogte van de prijs
    Bijvoorbeeld NS (vroeger), aanbieder medicijn

Slide 17 - Tekstslide

Oligopolie
  • Weinig aanbieders
  • Veel vragers
  • Homogeen product (1 soort)

    Er zijn weinig aanbieders die elkaar in de gaten houden m.b.t. de prijs
    Bijvoorbeeld: benzine, elektriciteit, supermarkten

Slide 18 - Tekstslide

Monopolistische concurrentie
  • Veel aanbieders
  • Veel vragers
  • Heterogeen product (verschillen in product)

    Er zijn veel aanbieders die het product allemaal net even anders maken
    Bijvoorbeeld: frisdranken, restaurants, spijkerbroeken

Slide 19 - Tekstslide

Volkomen concurrentie
  • Veel aanbieders
  • Veel vragers
  • Homogeen product 

  • Er zijn veel aanbieders van (ongeveer) hetzelfde product
    Bijvoorbeeld: aandelen

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Psychologisch effect van prijzen
€ 2,99 klinkt beter dan € 3,00
of 
€ 499,- klinkt beter dan € 500

Het product lijkt goedkoper dan het is

Slide 22 - Tekstslide

Penetratiepolitiek
Je begint met een lage prijs of maakt gebruik van kortingsacties en hoopt erop dat veel mensen het product kopen.

Hierdoor krijg je snel een groot marktaandeel en bekendheid van het product
Bijvoorbeeld bij A-merk levensmiddelen

Slide 23 - Tekstslide

Afroompolitiek
Je begint met een hoge prijs en laat daarna de prijs iets zakken

Bijvoorbeeld bij producten van Apple (iPhone/iPad)

Slide 24 - Tekstslide

Vragen om te beantwoorden in het bedrijfsplan:

  1. Welke kosten zijn er?
  2. Hoeveel producten verwacht je te verkopen?
  3. Probeer een prijsbepaling te maken van jouw product.
  4. Wat is dan jouw omzet?
  5. Hoeveel winst wil je maken? Welke winstmarge hanteer je? 
  6. Wat is de prijs van vergelijkbare producten/diensten? 
Bij de beantwoording van de vragen vind ik vooral de verantwoording interessant: waarom heb je hiervoor gekozen?

Slide 25 - Tekstslide