Hoofdstuk 3: financiële positie van de klant

Financiële positie van de klant
De plaatjes zijn allemaal subjectieve signalen.
Het is soms anders dan je denkt. Sta daar open voor. 
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
JuridischMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Financiële positie van de klant
De plaatjes zijn allemaal subjectieve signalen.
Het is soms anders dan je denkt. Sta daar open voor. 

Slide 1 - Tekstslide

De plaatjes zijn allemaal subjectieve signalen. 
Het is soms anders dan je denkt. Sta daar open voor. 
Objectief vaststellen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Debet
Marktwaarde 1e woning € 350.000,00
Marktwaarde 2e woning € 160.000,00
Dagwaarde auto                    € 15.000,00
Spaargeld                                   € 3.500,00
Betaalrekening saldo             € 1.500,00

Totaal:                                     € 530.000,00
  Credit
Hypotheek 1e woning      € 130.000,00
Hypotheek 2e woning       € 90.000,00
Lening auto                              € 6.000,00
Eigen vermogen                  .....................
 
  
Totaal                                   € 530.000,00 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Debet
Marktwaarde 1e  woning€ 350.000,00
Marktwaarde 2e woning € 160.000,00
Dagwaarde auto                    € 15.000,00
Spaargeld                                   € 3.500,00
Betaalrekening saldo             € 1.500,00

Totaal:                                     € 530.000,00
  Credit
Hypotheek 1e woning      € 130.000,00
Hypotheek 2e woning       € 90.000,00
Lening auto                              € 6.000,00
Eigen vermogen                € 304.000,00
 
  
Totaal                                   € 530.000,00 
De vermogenspositie is hier € 304.000,00 positief. Hij heeft meer bezit dan schulden

Slide 4 - Tekstslide

De vermogenspositie is hier € 304.000,00 positief. Hij heeft meer bezit dan schulden
Debet
Marktwaarde 1e woning € 225.000,00
Dagwaarde auto                €       1.000,00
Spaargeld                              €      1.500,00
Betaalrekening saldo       €          800,00

Totaal:                                     € 228.300,00
  Credit
Hypotheek 1e woning      € 230.000,00
                           
Eigen vermogen             .......................      
 
  Totaal                                     € 228.300,00

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Debet
Marktwaarde 1e woning € 225.000,00
Dagwaarde auto                €       1.000,00
Spaargeld                              €      1.500,00
Betaalrekening saldo       €          800,00

Totaal:                                     € 228.300,00
  Credit
Hypotheek 1e woning      € 230.000,00
                           
Eigen vermogen                €       1.700,00        
 
  Totaal                                     € 228.300,00
Deze persoon heeft een negatief vermogen van € 1.700,00. Hij heeft meer schulden dan bezit

Slide 6 - Tekstslide

Deze persoon heeft een negatief vermogen van € 1.700,00. Hij heeft meer schulden dan bezit
Zo op het examen
Wim heeft een woning die een marktwaarde heeft van € 275.000,00. De hypotheek op deze woning bedraagt € 160.000,00. Daarnaast heeft Wim effecten ter waarde van € 14.000,00 en hij heeft € 1.000,00 op  de betaalrekening. Hij heeft onlangs een auto gekocht met een dagwaarde van € 15.000,00. Voor deze aankoop heeft hij € 13.000,00 geleend. Wat is het vermogen van Wim? 
Bezit: 275000 + 14000+1000+15000 = 305000
Schulden: 160000 + 13000 = 173000
Verschil is 305000 - 173000 = 132000,00. Het vermogen van Wim is 132.000,00

Slide 7 - Tekstslide

Bezit: 275000 + 14000+1000+15000 = 305000
Schulden: 160000 + 13000 = 173000

Verschil is 305000 - 173000 = 132000,00. Het vermogen van Wim is 132.000,00

Heeft iemand een solide vermogen?
  • Solvabel: 
  • Kun je op lange termijn je financiële  verplichtingen nakomen?
  • Liquide: 
  • Kun je op korte termijn je financiële verplichtingen nakomen?


Solvabel:
Verkopen van aandelen of je woning om geld vrij te maken om rekeningen te betalen.
Liquide:
Spaargeld dat je zo op kunt nemen om je rekeningen te betalen.

Slide 8 - Tekstslide

Solvabel:
Verkopen van aandelen of je woning om geld vrij te maken om rekeningen te betalen. 

Liquide: 
Spaargeld dat je zo op kunt nemen om je rekeningen te betalen.
De vraag bij de volgende sheets is:
Is de persoon die deze bezittingen heeft:
Solvabel
Luiquïde 
Zowel solvabel als luiquïde

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

aandelen € 25.000,00 + woning € 430.000,00 + betaalrekening € 500,00
A
solvabel
B
liquide
C
solvabel + liquide

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

spaargeld € 25.000,00 + woning € 430.000,00 + betaalrekening € 500,00
A
solvabel
B
liquide
C
solvabel + liquide

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

spaargeld € 2.000,00 + betaalrekening € 500,00
A
solvabel
B
liquide
C
solvabel + liquide

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Even terug naar Wim. Hij had een vermogen van € 132.000,00. Kennen we Wim nog? Zijn vermogenspositie is:
Bezit: 275000 + 14000+1000+15000 = 305000
Schulden: 160000 + 13000 = 173000
Verschil is 305000 - 173000 = 132000,00. Het vermogen van Wim is 132.000,00
Hij is daarmee solvabel. De effecten moet hij eerst verkopen (lukt dat en zijn ze dan daadwerkelijk zoveel waard) En hij heeft een flink deel in zijn woning zitten. 
A
solvabel
B
liquide
C
solvabel en liquide

Slide 13 - Quizvraag

Bezit: 275000 + 14000+1000+15000 = 305000
Schulden: 160000 + 13000 = 173000
Verschil is 305000 - 173000 = 132000,00. Het vermogen van Wim is 132.000,00

Hij is daarmee solvabel. De effecten moet hij eerst verkopen (lukt dat en zijn ze dan daadwerkelijk zoveel waard) En hij heeft een flink deel in zijn woning zitten. 
sparen
Sparen is het apart zetten van geld 
  • Dat hoeft niet bij de bank te zijn
  • Niet uitgeven van geld = sparen
  • Spaargeld kan "groeien" door rente

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sparen op spaarrekening
Stel: Een klant stort ieder jaar op 1 januari € 1.000,00. 
Hij krijgt 2% rente per jaar
 


jaar 1
01-01
rente
31-12
1
1000,00
20,00
1.020,00
2
2.020,00
40,40
2.060,40
3
3.060,40
61,208
3.121,61

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sparen op spaarrekening
De bank geeft 3% rente  
Op 1 januari stort de klant € 1.000,00
Hoeveel is dat na 3 jaar?
 


jaar 1
01-01
rente
31-12
1
2
3
snelle manier
Je kunt dat op een Casio anders doen
Het steeds optellen is een manier (wanneer er niet bij wordt gestort).
Op de Casio doe je dat als volgt:
1.000,00 x 1,03^3 = 1.092,727

Slide 16 - Tekstslide

Je kunt dat op een Casio anders doen

Het steeds optellen is een manier (wanneer er niet bij wordt gestort). 

Op de Casio doe je dat als volgt:
1.000,00 x 1,03^3 = 1.092,727

In Teams staan nog een aantal oefeningen om het rendement op de spaarrekening te berekenen. 


Sparen op spaarrekening
De bank geeft 3% rente  
Op 1 januari stort de klant 1 x € 1.000,00
Welk bedrag heeft hij na 3 jaar?
 


jaar 1
01-01
rente
31-12
1
1000,00
30,00
1.030,00
2
1.030,00
30,90
1.060,90
3
1.060,90
31,827
1.092,727
snelle manier
Je kunt dat op een Casio anders doen
Het steeds optellen is een manier (wanneer er niet bij wordt gestort).
Op de Casio doe je dat als volgt:
1.000,00 x 1,03^3 = 1.092,727

Slide 17 - Tekstslide

Je kunt dat op een Casio anders doen

Het steeds optellen is een manier (wanneer er niet bij wordt gestort). 

Op de Casio doe je dat als volgt:
1.000,00 x 1,03^3 = 1.092,727

In Teams staan nog een aantal oefeningen om het rendement op de spaarrekening te berekenen. 


Lenen
Vreemd geld
Je kunt je wens/doel direct waarmaken



                      4.01 minuut: flatscreen behang
Het hebben van de zaak, is het einde van het vermaak

Slide 18 - Tekstslide

Het hebben van de zaak, is het einde van het vermaak
Ontsparen
Het opnemen van geld dat je eerder hebt gespaard 
Ontsparen is dus iets anders dan lenen!

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Levensfasen
  • Vroege jeugd (tot 15 jaar)
  • Jongvolwassen (15-30)
  • Middenfase (30-60)
  • Actieve ouderdom (60-70)
  • Afhankelijke oudere (70 en ouder)
Volgende sheets: Waar horen de volgende kenmerken volgens jou thuis?
Iedere levensfase heeft gemiddeld gezien een eigen financiële positie, eigen wensen en eigen doelen.
Een puber is blij met zakgeld, klein inkomen
Een student/starter op de arbeidsmarkt heeft meer nodig en wil (moet) daarvoor lenen. Hij maakt schulden
Dan volgt de middenfase waar mensen een eerste huis kopen, een gezin gaan starten, vaak een vaste baan hebben en nog een groeiend inkomen.
Actieve ouderen hebben vaak een stabiel inkomen (of minderen al een beetje om van het leven te genieten). Geld zit in gespaard geld, huis en effecten. Ze kunnen gaan uitgeven (overwinteren in Spanje etc)
Daarna takelt een mens af en wordt men afhankelijk. Er is geld nodig voor zorg. Zelf inkopen of de staat laten betalen. Inkomsten dalen en uitgaven aan "pretjes" ook. Er moet geld worden opgenomen (vooral bij alleen AOW) voor zorg of de oudjes geven het aan kinderen/kleinkinderen

Slide 20 - Tekstslide

Iedere levensfase heeft gemiddeld gezien een eigen financiële positie, eigen wensen en eigen doelen. 
Een puber is blij met zakgeld, klein inkomen
Een student/starter op de arbeidsmarkt heeft meer nodig en wil (moet) daarvoor lenen. Hij maakt schulden
Dan volgt de middenfase waar mensen een eerste huis kopen, een gezin gaan starten, vaak een vaste baan hebben en nog een groeiend inkomen.
Actieve ouderen hebben vaak een stabiel inkomen (of minderen al een beetje om van het leven te genieten). Geld zit in gespaard geld, huis en effecten. Ze kunnen gaan uitgeven (overwinteren in Spanje etc)
Daarna takelt een mens af en wordt men afhankelijk. Er is geld nodig voor zorg. Zelf inkopen of de staat laten betalen. Inkomsten dalen en uitgaven aan "pretjes" ook. Er moet geld worden opgenomen (vooral bij alleen AOW) voor zorg of de oudjes geven het aan kinderen/kleinkinderen
Student of scholier
Bijbaantje
Hulp van verzorgers nodig
Geen zware verantwoordelijkheid
A
Jongvolwassenheid
B
Middenfase
C
Actieve oudere
D
Vroege jeugd

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gezondheid neemt af
Hulp nodig
A
Jongvolwassenheid
B
Afhankelijke oudere
C
Actieve oudere
D
Vroege jeugd

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Hulp nodig
A
Jongvolwassenheid
B
Afhankelijke oudere
C
Actieve oudere
D
Vroege jeugd

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Nog een paar jaar werken
Kinderen uit huis
Tijd voor hobby's en vrijwilligerswerk
A
Jongvolwassenheid
B
Afhankelijke oudere
C
Actieve oudere
D
Vroege jeugd

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inkomsten stabiel of dalen
Vermogen wordt groter -> sparen
Uitgaven dalen
A
Jongvolwassenheid
B
Afhankelijke oudere
C
Actieve oudere
D
Vroege jeugd

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geen inkomsten
Vermogensvorming via verzorgers
A
Jongvolwassenheid
B
Afhankelijke oudere
C
Actieve oudere
D
Vroege jeugd

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Weinig inkomsten
eigen geld om dingen te kopen
klein of negatief vermogen
geld lenen
A
Jongvolwassenheid
B
Afhankelijke oudere
C
Middenfase
D
Vroege jeugd

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inkomsten én uitgaven stijgen
Geen of weinig vermogensvorming
Geld lenen
A
Jongvolwassenheid
B
Afhankelijke oudere
C
Middenfase
D
Vroege jeugd

Slide 28 - Quizvraag

Geld lenen vaak hypotheek
Andere betiteling
  • Startopfase = vroege jeugd + jongvolwassen
  • Expansiefase (groeifase) = begin middenfase
  • Rijpheidsfase = einde middenfase begin actieve ouderdom
  • Teruggangsfase = einde actieve ouderdom + afhankelijke ouderdom

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Bestudeer hoofdstuk 3
Bestudeer / volg deze Lessonup nog een keer

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies