Nederlands 2TAB

Nederlands 
2TAB

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 
2TAB

Slide 1 - Tekstslide

timer
2:00
Je hebt 2 minuten om: 
- Je boeken te pakken 
- Pen te pakken 
- Toiletbezoek 
- Iets uit het kluisje te halen

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- 10 minuten lezen  
- Lesstof herhalen: voegwoorden en bijvoeglijk naamwoorden
- Aan de slag
- Tijd over: Blooket
 


Aan het eind van de les: 
- Weet je wat voegwoorden zijn en hoe je ze kunt vinden
- Herken je persoonlijk voornaamwoorden en bezittelijk voornaamwoorden







Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een voegwoord?
Een voegwoord ...
A
verbindt zinnen of woorden met elkaar.
B
verbindt een werkwoord aan een ander werkwoord.
C
zijn twee woorden die aan elkaar verbonden zijn.

Slide 5 - Quizvraag

Bij alle voegwoorden plaats je een komma voor het voegwoord.
Behalve bij het voegwoord .......
A
maar
B
en
C
of
D
want

Slide 6 - Quizvraag

Voegwoord
Geen voegwoord

omdat
zodat
want
of
dus
in
werken
het
op
hebben
mooie

Slide 7 - Sleepvraag

Zij kamt haar haar voor de spiegel.

Het persoonlijk voornaamwoord is... /
De persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, haar
C
Zij, haar, haar
D
haar

Slide 8 - Quizvraag

HET kan ook een persoonlijk voornaamwoord zijn...
A
Ja
B
Nee
C
Kan dat?

Slide 9 - Quizvraag

Een bezittelijk voornaamwoord ...
A
zegt iets over een werkwoord
B
geeft aan wie iets doet
C
geeft aan hoe iemand zich voelt
D
geeft aan van wie iets is

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar

Slide 11 - Quizvraag

persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
jullie
het
je
haar
hij
uw
ons
ze
hun
zijn
me
hem

Slide 12 - Sleepvraag

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Ik
Zijn
Haar
Hij
Mijn
Uw
Jij

Slide 13 - Sleepvraag

ik
mij
jouw
jou
hij
hem
haar
haar
wij
ons
jullie
jullie
zij
hun
Bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
mijn
zijn
ons/onze
hun
jij
zij
jullie

Slide 14 - Sleepvraag

Voegwoorden
Benthe en Daan fietsen samen naar huis, omdat ze in dezelfde straat wonen.

In deze zin zijn de woorden en en omdat voegwoorden.

Voegwoorden verbinden:
- Twee woorden: Appels of peren
- Twee woordgroepen: Blije winnaar en verdrietige verliezer
- Twee zinnen: Ik kan niet fietsen, want mijn band is lek.






voorbeelden van voegwoorden
of, terwijl, zodat, nadat, als, toen, want, maar en dus

Slide 15 - Tekstslide

Voegwoorden
Benthe en Daan fietsen samen naar huis, omdat ze in dezelfde straat wonen.

In deze zin zijn de woorden en en omdat voegwoorden.

Voegwoorden verbinden:
- Twee woorden: Appels of peren
- Twee woordgroepen: Blije winnaar en verdrietige verliezer
- Twee zinnen: Ik kan niet fietsen, want mijn band is lek.






voorbeelden van voegwoorden
of, terwijl, zodat, nadat, als, toen, want, maar en dus

Slide 16 - Tekstslide

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord                Bezittelijk voornaamwoord

Slide 17 - Tekstslide

Wat ga jij zo doen?
A
Zelfstandig aan de slag
B
Hulp vragen bij een opdracht
C
Hulp vragen bij de lesstof

Slide 18 - Quizvraag

Aan de slag
timer
15:00
Opdrachten afronden


Magister -> boek -> cursus grammatica -> paragraaf 1/3/5


Slide 19 - Tekstslide

Volgende les heb je dit af:

Grammatica Paragraaf 5: online

Minstens 50% per opgave


Dit heb je bij je: 
- Lesboek
- Leesboek 






Slide 20 - Tekstslide