Aan het eind van de les: - Is de kennis van jaar 1 opgefrist - Weet je wat voegwoorden zijn
Slide 2 - Tekstslide
timer
10:00
Slide 3 - Tekstslide
De kat krabt de krullen van de trap. Krabt is een werkwoord.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 4 - Quizvraag
De kat krabt de krullen van de trap. Hoeveel zelfstandig naamwoorden staan in de zin?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 5 - Quizvraag
De wolf heeft Roodkapje in het bos geslagen. Hoeveel werkwoorden staan er in de zin?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 6 - Quizvraag
Noem zo veel mogelijk bijvoeglijk naamwoorden met een zelfstandig naamwoord.
Slide 7 - Woordweb
Wat zijn voorzetsels?
A
De, het, een
B
Op, voor, achter, naast
Slide 8 - Quizvraag
Wat zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
in, voor, achter
C
raam, deur, wand
D
voorlezen, voorspellen, voorzeggen
Slide 9 - Quizvraag
Wie vindt dit moeilijk?
A
Ja
B
Een beetje
C
Nee
Slide 10 - Quizvraag
Voegwoorden
Benthe en Daan fietsen samen naar huis, omdat ze in dezelfde straat wonen.
In deze zin zijn de woorden en en omdat voegwoorden.
Voegwoorden verbinden: - Twee woorden: Appels of peren - Twee woordgroepen: Blije winnaar en verdrietige verliezer - Twee zinnen: Ik kan niet fietsen, want mijn band is lek.
voorbeelden van voegwoorden of, terwijl, zodat, nadat, als, toen, want, maar en dus
Slide 11 - Tekstslide
Aan de slag
timer
15:00
Paragraaf 3 online maken
Magister -> boek -> cursus grammatica -> paragraaf 3