Zinnen maken NT2 A1

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

Zinnen maken

Oefenen

Wat is de volgorde van e                                                                                                                                                                                                                                                                          en zin?

Ik - ga - morgen - naar school.

De jongen - eet - elke dag - een appel.

Het meisje - leest - een boek.

De klas - gaat - op maandag - naar de sportzaal.

De hond - rent - elke dag. 

De banaan - is - geel. 

LET GOED OP!

1. Wie/wat?   Ik/jij/de/de jongen/de klas/jullie/wij.....

2. Doet?  Gaat/speel/pakken/slapen/lopen (het werkwoord)

DE REST:

3. Wanneer?  Morgen/vandaag/elke dag/'s morgens

4. Waar? Naar school/in bed/op straat/naar gym

Wat is een goede zin?

1. Yordan gaat morgen naar de film.
2. Naar de film morgen gaat Yordan.
3. Yordan morgen gaat naar de film.
4. Gaat morgen naar de film Yordan.

Wat is een goede zin?

1. Een verhaal schrijft hij op school.
2. Op school hij schrijft een verhaal.
3. Hij schrijft een verhaal op school.

Wat is een goede zin?

1. Elke dag Nader leest een boek.
2. Nader leest elke dag een boek.
3. Een boek Nader leest elke dag.

Wat is een goede zin?

1. Op het bord de juf schrijft een woord.
2. De juf op het bord schrijft een woord.
3. De juf schrijft een woord op het bord.

Wat is een goede zin?

1. Ik wil morgen naar de Albert Heijn lopen.
2. Morgen ik wil lopen naar de Albert Heijn.
3. Naar de Albert Heijn ik wil morgen lopen.

Wat is een goede zin?

1. Vroeger ik heb gestudeerd in Amsterdam.
2. Ik heb gestudeerd vroeger in Amsterdam.
3. Ik heb vroeger in Amsterdam gestudeerd.
4. Vroeger heb ik in Amsterdam gestudeerd.

Denk ook aan...

- Hoofdletters

Een hoofdletter staat aan het begin van de zin. 

Een naam (van een persoon, stad, land of provincie) heeft ook een hoofdletter.

- Punten

Een punt staat aan het eind van de zin.

Maak de goede zin:
elke dag-De juf-patat-eet

Maak een goede zin:
morgen-Abdul-gaat-naar de bibliotheek.

Maak de zin:
dragen - een mooie jurk - Julia- wil - op de bruiloft

Maak de zin:
in het lokaal - mogen - De leerlingen - niet - eten

Maak nu zelf een goede, lange zin met het werkwoord 'drinken'.

Maak nu zelf een goede, lange zin met het werkwoord 'kopen'.

Ik vind zinnen maken ....