In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Test Kapitel1
Slide 1 - Tekstslide
We gaan een test maken!
Maak eerste deze test!
Heb je hem afgesloten, meld je dan bij je docent!
Vragen? Kom even bij mij langs.
Succes!
PS; mocht je nog tips en tops hebben? Wij horen ze graag!
Slide 2 - Tekstslide
Wat betekent het duitse -wo- ?
Wo wohnst du?
A
waar
B
hoe
C
wat
D
wanneer
Slide 3 - Quizvraag
Wat betekent het duitse -Wie- ?
"Wie heißt du?"
A
Wanneer
B
waar
C
Hoe
D
Wie
Slide 4 - Quizvraag
Wat betekent het duitse -Wer- ?
"Wer bist du?"
A
Wanneer
B
waar
C
Hoe
D
Wie
Slide 5 - Quizvraag
Wat betekent het duitse -Was- ?
"Was ist das?"
A
hoe
B
wat
C
waar
D
wanneer
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent het duitse -wann- ?
"Wann ist die Schule aus?"
A
hoe
B
wat
C
waar
D
wanneer
Slide 7 - Quizvraag
De getallen!
Slide 8 - Tekstslide
Wat is 1 in het Duits?
A
eins
B
zwei
C
drei
D
vier
Slide 9 - Quizvraag
Wat betekent 4 in het Duits?
A
eins
B
zwei
C
drei
D
vier
Slide 10 - Quizvraag
Wat betekent 9 in het Duits?
A
zehn
B
sechs
C
sieben
D
neun
Slide 11 - Quizvraag
Hoe schrijf je 1?
Slide 12 - Open vraag
Hoe schrijf je 4?
Slide 13 - Open vraag
Hoe schrijf je 9?
Slide 14 - Open vraag
Hoe schrijf je 7?
Slide 15 - Open vraag
Hoe schrijf je 10?
Slide 16 - Open vraag
Wat antwoord je op de vraag:
was ist dein Name?
A
Mein Name ist ....
B
Ich wohne in
C
Mein Lieblingsessen ist...
D
Mein Hobby
Slide 17 - Quizvraag
Wat antwoord je op de vraag:
Wo wohnst du?
A
Mein Name ist ....
B
Ich wohne in
C
Mein Lieblingsessen ist...
D
Mein Hobby
Slide 18 - Quizvraag
Wat antwoord je op de vraag:
Was isst du gerne?
A
Mein Name ist ....
B
Ich wohne in
C
Mein Lieblingsessen ist...
D
Mein Hobby
Slide 19 - Quizvraag
Vraagwoorden in zinnen
Je krijgt nu zinnen te zien waar een vraag wordt gesteld en een antwoord wordt gegeven. Probeer aan de hand van het antwoord te ontdekken welk vraagwoord er hoort te staan.
is het: wie, was, wann, wo wer?
Slide 20 - Tekstslide
Kijk naar het antwoord. Welk vraagwoord hoort er te staan
_____kommst du? - Ich komme morgen
A
Wann
B
Wer
C
Was
D
Wo
Slide 21 - Quizvraag
Kijk naar het antwoord. Welk vraagwoord hoort er te staan
______weit ist es noch? --> Ungefähr 4 Kilometer
A
Wo(waar)
B
Wie(hoe)
C
Wer(wie)
D
Wann
Slide 22 - Quizvraag
Kijk naar het antwoord. Welk vraagwoord hoort er te staan ____machst du morgen? ---> Morgen gehe ich in die Stadt.
A
Wer
B
Was
C
Wie
D
Wo
Slide 23 - Quizvraag
Kijk naar het antwoord. Welk vraagwoord hoort er te staan
______ist der Mann? --> Das ist mein neuer Lehrer.
A
Wie
B
Was
C
Wer
D
Wo
Slide 24 - Quizvraag
Netjes!
Ga nu naar je docent en teken af!
Let op! De toets is moeilijker. Deze test laat zien of jij je grammatica goed begrepen hebt!