verwijswoorden klas 3

verwijswoorden havo 3
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

verwijswoorden havo 3

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud

  • Lezen fictie: doorgeven nieuwe boektitel (do 20/4)

  • Verwijswoorden uitleg en oefening
  • aan de slag: opdracht 1, 2 + 3 (pag. 98-99) Opdracht 1 -4 (p. 100-101)

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 3
1 fout
- mevrouw van Delden is in beide delen ow: mag weggelaten worden
- had is in beide delen hww: mag weggelaten worden
- Lodewijk is in het eerste deel lv en in het tweede deel mv: mag niet weggelaten worden

Verbetering: Mevrouw van Delden had Lodewijk op spijbelen betrapt en hem straf gegeven. 

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 3
2 fout
- de nieuwste film van Spielberg is in het eerste deel ow en in het tweede deel lv: mag niet weggelaten worden



Verbetering: De nieuwste film van Spielberg is heel spannend en je moet hem gezien hebben.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 3
3 fout
- Milou is in beide delen ow: mag weggelaten worden
- had is in het eerste deel hww en in het tweede deel zww: mag niet weggelaten worden


Verbetering: Milou had zich erg verheugd op de avondvierdaagse, maar had al na de eerste dag enorme blaren op haar voeten. 

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 3
4 fout
- De mountainbike is in het eerste deel ow en in het tweede deel lv: mag niet weggelaten worden


Verbetering: De mountainbike was heel duur, maar ik wilde hem toch graag hebben.

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 3
5 goed
- meneer De Bree is in beide delen ow: mag weggelaten worden
- was is in beide delen hww: mag weggelaten worden

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 3
6 fout
- Harold is in beide delen ow: mag weggelaten worden
- trok een lange broek aan heeft een andere betekenis dan trok zich niets aan: zowel trok als aan mag niet weggelaten worden


Verbetering: Harold trok ondanks de hitte een lange broek aan en Harold trok zich niets van de opmerkingen van zijn klasgenoten aan.

Slide 8 - Tekstslide

verwijswoorden

Slide 9 - Tekstslide

verwijzing > antecedent

Slide 10 - Tekstslide

De vereniging voor autisme vraagt haar leden om een gift, die gebruikt zal worden voor reclamedoeleinden.
Naar welk antecedent verwijst "die"
A
reclamedoeleinden
B
leden
C
gift
D
autisme

Slide 11 - Quizvraag

Tomatensap is het enige wat ik echt niet drink op feestjes.
Naar welk antecedent verwijst 'wat'?
A
het enige
B
drink
C
tomatensap
D
feestjes

Slide 12 - Quizvraag

verwijzen + geslacht

Slide 13 - Tekstslide

onzijdige woorden = het
ook verklein-woorden

Slide 14 - Tekstslide

suffixen van vrouwelijke de-woorden

Slide 15 - Tekstslide

Vrouwelijke achtervoegsels


Er staat een overzicht van die suffixen op pagina 96! Neem die even voor je.

Slide 16 - Tekstslide

Omdat de bibliotheek gaat verbouwen stuurt ... al ... leden een brief
A
hij/ zijn
B
het/ zijn
C
hij/ haar
D
ze/ haar

Slide 17 - Quizvraag

In maart mag de bevolking ... stem uitbrengen voor een nieuw parlement
A
zijn
B
haar

Slide 18 - Quizvraag

Marc laat ... brommer ieder jaar nakijken om ... in topconditie te houden.
A
haar/ haar
B
zijn/ hem
C
zijn/ die
D
zijn/ het

Slide 19 - Quizvraag

dat of wat?
Dat verwijst naar iets bepaaldsHet bedrag dat ik aan je overmaakte.

Wat verwijst naar iets onbepaalds: Alles wat je me beloofde.

Slide 20 - Tekstslide

Wat?
Wat gebruik je daarnaast bij:
  • een verwijzing naar een overtreffende trap.
  • een verwijzing naar een hele zin
  • het woord dat/ datgene

Slide 21 - Tekstslide

personen
Onderscheid dieren/ objecten en personen:
  • Naar personen refereer je met (voorzetsel) + wie 
  • Naar objecten en dieren daar/waar + voorzetsel (over/van)
Voorbeeld:
De vriendin op wie ik sta te wachten.
De bus, waarop ik sta te wachten.

Slide 22 - Tekstslide

hen/ hun: veelgemaakte fouten
  • 'Hun' in plaats van 'zij' (mv): Hun vinden dat lekker.
  • Hun ipv. hen: Ik geef mijn lego aan hun.  

Slide 23 - Tekstslide

hen/ hun? 
Grammaticaal onderscheid hen/hun:
  • hen is een lijdend voorwerp, dat ook combineert met een vz.
  • Hun is een meewerkend voorwerp; combineert niet met vz.
  • Hun is een bezittelijk voornaamwoord.

Slide 24 - Tekstslide

hen/ hun: voorbeeld
Correct: 
  • Ik geef mijn Lego aan hen.  
  • Ik geef hun mijn Lego.
  • Het is nu hun Lego.
  • En omdat zij niks kregen, neem ik hen mee op reis. 

Slide 25 - Tekstslide

Wanneer heb je die mooie motorboot van ... overgenomen?
A
hen
B
hun
C
het
D
zij

Slide 26 - Quizvraag

Els en Ada vinden het heel jammer dat Tamar ... niet met wiskunde helpt.
A
hen
B
hun
C
het
D
zij

Slide 27 - Quizvraag

Bij ... nieuwe werkgever moet Nora veel overwerken, ... haar slecht bevalt
A
zijn, dat
B
haar, dat
C
haar, wat
D
zijn, wat

Slide 28 - Quizvraag

fouten met verwijswoorden
Verwijzing naar een antecedent:
  • De bus waarop (verwijst terug naar antecedent "de bus") ik sta te wachten.
Een fout in het verwijswoord betekent dat in de zin niet de correcte verwijzing naar de antecedent toegepast wordt.

Slide 29 - Tekstslide

De bibliotheek organiseert vaak leuke activiteiten voor [zijn] leden.
Klopt de verwijzing?
A
De verwijzing is correct
B
haar
C
hun
D
het

Slide 30 - Quizvraag

De hond is voor veel mensen een kameraad [met wie] ze een hechte band opbouwen.

Klopt de verwijzing?
A
De verwijzing is correct
B
waarop
C
waarmee
D
op wie

Slide 31 - Quizvraag

Huiswerk

Slide 32 - Tekstslide