2. Farmacologie - hoe werken medicijnen?

Farmacologie 

Les 2 



Hoe werken medicijnen? 
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1-3

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Farmacologie 

Les 2 



Hoe werken medicijnen? 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma
  • Bijsluiter - opdracht
  • Uitleg - theorie : Effecten geneesmiddelen in het lichaam + medicijnen en eiwitten
  • Uitzoekopdracht
  • Moeilijke woorden quiz

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijsluiter - opdracht

Zoek in tweetallen uit: 
  • Wat is de indicatie voor dit medicijn? 
  • Hoe gebruik je het medicijn? 
  • Wat zijn mogelijke bijwerkingen? 


Slide 3 - Tekstslide

10 minuten is voldoende voor deze opdracht 
Bijsluiter - opdracht 2
Ga bij een ander tweetal zitten en geef informatie aan het andere tweetal op basis van de 3 punten die je hebt uitgezocht.


Slide 4 - Tekstslide

5 minuten is voldoende voor uitwisseling tussen 2 groepjes. 
Keuze - extra uitwisseling tussen volgende groepjes
Farmacodynamiek of -kinetiek?
Dynamiek - De leer van veranderingen in een systeem
Hoe werkt het middel in het lichaam, welke interactie met cellen/organen gaat het aan

Kinetiek - De leer van het bewegen
De route van het medicijn, inclusief verwerking (opname tot excretie)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Effect van middelen op het lichaam
Celniveau - Membraan of in de cel zelf

Binding aan eiwitten - zorgt voor activatie of remming - heeft effect op hoe een weefsel, orgaan of het lichaam werkt. 

Therapeutisch effect: ontsteking wordt minder, bloeddruk daalt, afname pijn etc. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Angina pectoris - medicijn nitroglycerine

Nitroglycerine werkt op de gladde spiercellen in de wand van de kransslagaders. 
Effect - minder vasoconstrictie (samentrekking) van de spierweefsels. Minder kramp = meer zuurstof naar het weefsel = minder pijn <-- therapeutisch effect

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eiwitten
Werkt mee in alle fysiologische 
processen. 
Eiwit wat wordt beïnvloedt door medicijnen: heeft effect op fysiologisch proces.
Elk orgaan/weefsel heeft specifieke eiwitten. Medicatie wordt daar specifiek voor gemaakt.
Hoeveel soorten eiwitten zijn er bekend? 

Slide 8 - Tekstslide

20.000 verschillende soorten eiwitten

Fysiologisch effect = ademhaling, spijsvertering etc. 

De eiwitten die je wilt beïnvloeden kunnen ook in andere organen en weefsels voorkomen, dat kan ongewenste bijwerkingen geven
Cellen
Celmembraan - vetachtige stoffen
Poortwachtersfunctie!

Eiwitten op en in celmembraan:
Receptoren
Ionkanalen
Transporteiwitten
Enzymen

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak 4 groepjes
Ieder groepje krijgt een eigen "eiwit" van de celmembraan om te onderzoeken. (receptoren, ionkanalen, transporteiwitten, enzymen)

  • Wat is het? 
  • Hoe werkt het?
  • Welk medicijn grijpt aan op het specifieke eiwit?

Maak een korte presentatie over je eiwit. We wisselen dit na de uitwerking uit.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiter
Moeilijke woordenquiz

Slide 12 - Tekstslide

De quiz: 
https://www.lessonup.com/nl/lesson/6EPinRN5G4BqBi8JB?utm_source=app&utm_campaign=shared-lesson-app&utm_content=1739178436801&utm_medium=shared-link