farmacologie

Farmacologie
geneesmiddelenleer
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Farmacologie
geneesmiddelenleer

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Welk geneesmiddel gebruik jij?

Slide 3 - Woordweb

Ik lees een bijsluiter
A
ja
B
nee
C
soms

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een indicatie?
A
Een bijwerking
B
Een reden om het niet in te nemen
C
Een symptoom
D
De reden waarom je het neemt

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een contra-indicatie?
A
De reden waarom je het middel gebruikt
B
Een bijwerking
C
Een symptoom
D
Een reden voor het niet gebruiken van een middel

Slide 6 - Quizvraag

Welke organen zijn betrokken bij de afbraak van medicijnen?
A
De lever en de nieren
B
De hersenen en de lever
C
De nieren en de hersenen
D
De huid en de darmen

Slide 7 - Quizvraag

Medicatie Britt

Slide 8 - Woordweb

Slide 9 - Tekstslide

medicatie van Britt

Indicatie

Contra-indicatie

Bijwerking

Toediening

Werking

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Video

Groepering
Therapeutische (genezende) werking:  bijvoorbeeld een antibioticum Profylactische (preventieve) werking: bijvoorbeeld een antimalariamiddel
Diagnostische werking:  bijvoorbeeld oogdruppels om een splinter te vinden

Fysiologische functies bij de mens te herstellen, verbeteren of wijzigen - bijvoorbeeld een middel dat bij suikerziekte wordt gebruikt, bij een te hoog cholesterol of tegen te hoge bloeddruk.

Slide 13 - Tekstslide

Indeling naar therapeutisch doel
1 Causale therapie: bestrijden van de oorzaak van een ziekte. 
2 Symptomatische therapie: bestrijden van de gevolgen van een ziekte.  
3 Palliatieve therapie: verlichten van pijn 
4 Preventieve therapie: voorkomen van een ziekte. 
5 Diagnostische toediening: het toedienen van een stof met als doel uit te vinden aan welke aandoening de patiënt lijdt 

Slide 14 - Tekstslide

Wat is pijn?
Loopt je lichaam schade op – bijvoorbeeld door een ontsteking, wond, kneuzing of overbelasting – dan maakt het chemische stoffen aan. De uiteinden van de zenuwen (nociceptoren) reageren daarop en zenden elektrische signalen naar de hersenen: pijn! Beschadigde cellen maken ook het hormoon prostaglandine aan: het verergert de pijnsensatie, verergert ontstekingsreacties en veroorzaakt koorts.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Hoe werkt een pijnstiller?
Pijnstillers als acetylsalicylzuur (Aspirine), ibuprofen, naproxen en diclofenac (alle zogenaamde NSAID’s) remmen de aanmaak van het hormoon prostaglandine, waardoor pijn, koorts en ontsteking afnemen. 

Slide 17 - Tekstslide

Symptomen van een overdosis
Overmatig zweten.
Diarree.
Maagpijn.
Zwelling in uw maag.
Verlies van eetlust.
Misselijkheid van braken.
Verlies van eetlust.






Slide 18 - Tekstslide

Spiegel
Voor veel medicijnen geldt dat er een bepaalde hoeveelheid in het bloed nodig is, opdat het 'werkt'. Deze hoeveelheid noemen we het 'peil' of de 'spiegel'. Als het peil te laag is, is de medicatie niet effectief, als het peil echter te hoog is kan dit bij sommige medicijnen juist schadelijk zijn. 

Slide 19 - Tekstslide