Grammaire pronom personnel
1. lijd. vw (wie/wat) --> le / la / les / l'2. meew vw (aan wie/voor wie/met wie) --> lui (hem/haar) / leur (hen)
3. voorzetsel de (du/des) + zaaknaam of getal + zelfst nw --> en (ervan/erover)
4. voorzetsel de + persoon --> de + pers vnw klemtoon (moi/toi/lui/elle/nous/vous/eux/elles)
4. alle andere voorzetsels (à / sur / avec / en / sans / dans etc.) + zaaknaam --> y (er / erheen)
4. alle andere voorzetsels + persoon --> voorzetsel + pers vnw klemtoon (moi/toi/lui/elle/nous/vous/eux/elles)
Wij herhalen nu de extra PP oefening pronom personnel (zie elo)