les 5 Passend kleden

Les 5:  
Passend kleden, kledingmaten en etiketten


1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerzorgingPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Les 5:  
Passend kleden, kledingmaten en etiketten


Slide 1 - Tekstslide

Startklaar 
       
       Pak je Chromebook / laptop 
       Start je Chromebook / laptop op
       Log in op www.lessonup.app 
 
      
timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik vorige les   
- Hartslag in rust en actief
- Waarom is bewegen goed voor je gezondheid?

Slide 3 - Tekstslide

Wat ga je leren vandaag
Aan het einde van de les kun je: 

1. Uitleggen welke kleding en presentatie passen bij welke gelegenheid en bij welk werk
2. De verschillende kledingmaten benoemen en weet je je eigen maat te vinden
3. De functies van werkkleding benoemen
4. Voorbeelden noemen van beschermingsmiddelen 
5. Uitleggen wat een kleding etiket is en wat je ermee kunt


Slide 4 - Tekstslide

Je passend kleden waar denk je dan aan?

Slide 5 - Woordweb

Passend kleden

Kleed je passend bij: de gelegenheid, het weer/seizoen, het bedrijf waar je werkt of stage loopt. 

Uiteraard zorg je er ook voor dat je er verzorgd uitziet!
Je bent tenslotte een voorbeeld voor je klanten/gasten: een visite kaartje 
Dus geen kapotte kleding, gaten in je kleren, een super kort rokje, een diep decolleté, hakken, dure jurk of een hemdje dat je buik bloot laat of een blouse met een knoop eraf.
Wat wel: praktische kleding waarin je je vrij kunt bewegen, kleding die heel is en schoon en fris ruikt

Slide 6 - Tekstslide

Quiz vragen
Over passende kleding

Slide 7 - Tekstslide

Kleding keuze vanmorgen.


A
Ik twijfelde veel.
B
Ik koos snel.
C
Ik koos wat ik mooi vond
D
Mijn moeder legt mijn kleding klaar

Slide 8 - Quizvraag

Is dit verzorgde kleding?
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quizvraag

Bij welke gelegenheid past deze kleding?
A
avondje thuis op de bank
B
een feest
C
een sollicitatiegesprek

Slide 10 - Quizvraag

Bij welke gelegenheid past deze kleding het beste?
A
avondje thuis op de bank
B
een feest
C
kantoor
D
een sollicitatiegesprek

Slide 11 - Quizvraag

Bij welk seizoen past deze
kleding?
A
zomer
B
lente
C
herfst
D
winter

Slide 12 - Quizvraag

Welke kleding kun je dragen naar je stage?
A
korte broek
B
werkkleding
C
een lange broek en shirt
D
krop top

Slide 13 - Quizvraag

Netjes 
                         Gekreukt

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht
Zoek op internet 4 afbeeldingen van kleding die jij passend vindt om te dragen op stage/werk.

En 4 afbeeldingen die jij ongeschikt vindt.

Slide 16 - Tekstslide

Kledingmaten
Kleding moet goed zitten/passen. Trek dus geen kleding aan die veel te groot of te klein is.

Je hebt kledingmaten in letters en cijfers.
De maten zijn niet in elk land hetzelfde. 

Slide 17 - Tekstslide

Kledingmaten
S = Small
M = Medium
L = Large
XXL = Extra, Extra                     Large 
XL = Extra Large

Slide 18 - Tekstslide

Kleding, schoenen en etiketten

Slide 19 - Tekstslide

De maat vind je op het etiket in het kledingstuk                     


Waar in kleding kan je de maat/het etiket vinden?

Wat is jou maat bovenkleding en onderkleding, weet jij dat?

Slide 20 - Tekstslide

Hicham heeft maat 176. welk maat in letters heeft hij? 

Slide 21 - Tekstslide

Madelief heeft maat 158. Welke maat in letters heeft zij?

Slide 22 - Tekstslide

EUR=Nederlandse maat             UK=Engeland
                                         US=America
De schoenmaat vind je onder op de zool of binnenin de schoen
Schoenmaat

Slide 23 - Tekstslide

Filmpje Legerkleding
https://schooltv.nl/video/het-klokhuis-legerkleding/

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Zoek op internet verschillende functies van werkkleding
timer
5:00

Slide 26 - Tekstslide

De 4 functies van werkkleding:

1. Bescherming/veiligheid:
Bijvoorbeeld tegen vuil, schadelijke stoffen, hitte of water of dat je aangereden wordt.

2. Uitstraling/visite kaartje:
Alle werknemers dragen kleding met hetzelfde logo. Zo zorgen ze ervoor dat ze allemaal de zelfde uitstraling hebben 

3. Herkenbaarheid/ zichtbaar/ professioneel:
Zoals bijvoorbeeld een kok, een bakker, de politie of de brandweer. Door hun uniform weet je welk werk ze doen

4. Hygiënisch

Slide 27 - Tekstslide

   Jezelf presenteren op je stage/werk
1. Hoe kijk je?
2. Klopt je houding bij wat je zegt?
3. Is het volume passend bij wat je zegt?
4. Welke woorden gebruik je wel / niet?
           5. Hoe sta je erbij (houding) --> kleding, spullen, kauwgom?

Slide 28 - Tekstslide

Visitekaartje
Omdat je het visitekaartje van het bedrijf bent moet je letten op: 
- verzorgd uiterlijk  (haar, nagels, make- up, kleding, luchtjes)
- kleding (passend bij het bedrijf)
- passend taalgebruik
- vriendelijkheid (jouw indruk blijft hangen bij de klant)
- houding
- geen kauwgum in je mond
- geen telefoon op zak 

Slide 29 - Tekstslide

Etiketten in kleding
In elk kledingstuk vind je een etiket wat informatie geeft.
We kennen 4 soorten etiketten

Slide 30 - Tekstslide

Was etiket/ onderhoudsetiket

Hoe moet ik het wassen en drogen

Slide 31 - Tekstslide

Samenstellingsetiket

Dit vertelt iets over de stof waarvan het gemaakt is

Slide 32 - Tekstslide

Merk etiket

Van welk merk is het kledingstuk

Slide 33 - Tekstslide

Maat etiket

Welke maat het kledingstuk heeft

Slide 34 - Tekstslide

Les afsluiting
Les doelen behaald?
Welk cijfer geef je jezelf en waarom?

Hebben 

Slide 35 - Tekstslide

Wat ga je leren vandaag
Kun je: 

1. Uitleggen welke kleding en uiterlijke presentatie passen bij welke gelegenheid en bij welk werk
2. De verschillende kledingmaten benoemen en kun je je eigen maat vinden
3. De 4 functies van werkkleding benoemen
4. Voorbeelden noemen van beschermende kleding/ middelen
5. Uitleggen welke 4 soorten etiketten er zijn en wat je ermee kunt


Slide 36 - Tekstslide

Nu jij
Kijk in je trui of t-shirt en zoek het etiket (mag ook van de persoon naast je)

Teken je etiket na en leg uit wat er in jou etiket staat

Slide 37 - Tekstslide

Leertoets
Kleding verzorgen

Slide 38 - Tekstslide

Programma wasmachine

Slide 39 - Tekstslide

Stoffen
Je hebt bijvoorbeeld de volgende stoffen:
  • bedtextiel: beddengoed, zoals lakens, slopen en dekbedhoezen.
  • badtextiel: handdoeken, washandjes en badjassen.
  • keukentextiel: theedoeken, keukenhanddoeken en vaatdoeken.
  • kleding.

Slide 40 - Tekstslide

Wat betekent sorteren?

Slide 41 - Open vraag

Wasgoed sorteren
Sorteren betekend: soort bij soort doen.
Wasgoed sorteer je meestal op kleur of temperatuur. Ook heb je kleding stukken die je kan sorteren op speciale behandeling. Je bekijkt het wasgoed stuk voor stuk, je checkt de behandelingsetiketten en je maakt verschillende stapeltjes.

Slide 42 - Tekstslide

Wasmiddelen
Er zijn verschillende soorten wasmiddelen:
  • waspoeder
  • vloeibare wasmiddel
  • tabletten
  • capsules

Slide 43 - Tekstslide

Speciale wasmiddelen
Voor de fijne was en de handwas bestaan speciale wasmiddelen. Ook zijn er wasmiddelen voor de bonte was en de witte was.

 Op de verpakking staat voor welke was het wasmiddel is.

Slide 44 - Tekstslide

Belangrijke 'was' check 
De was is gesorteerd, de was kan bijna de wasmachine in. Maar je moet altijd een paar belangrijke dingen controleren:

  • zijn alle ritsen dicht?
  • zijn de knopen open?
  • zijn de zakken leeg gemaakt?
  • is de bonte was binnenstebuiten gekeerd?
  • is alle klittenband dichtgemaakt?
  • zijn de moeilijke vlekken ingespoten of ingesmeerd met vlekkenoplosmiddel

Slide 45 - Tekstslide