lw= lidwoord (de,het,een)
zn=zelfstandig naamwoord (staat een lidwoord voor)
bn=bijvoeglijk naamwoord (zegt iets over het zn)
vz=voorzetsel (kastwoordje)
ww=werkwoord
psv=persoonlijk voornaamwoord (ik, jou, zij, hen, hem etc.)
bsv= bezittelijk voornaamwoord (mijn, haar, onze, uw, zijn etc.)
Hoofdtelwoord: hoeveelheid (bijv. drie, duizend, veel etc.)
Rangtelwoord: volgorde (zesde, tweede, laatste, middelste)