La lettre informelle

Bonjour!
Programme: reviser la lettre informelle
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Bonjour!
Programme: reviser la lettre informelle

Slide 1 - Tekstslide

Lettre informelle
Objectif du cours:
Aan het eind van de les, weet je of je klaar bent voor de brieftoets doordat:
- je de veel voorkomende zinnen in een brief makkelijk/ nog niet goed kunt vertalen
- weinig / veel spelfouten maakt
-niet lang/ veel te lang moet nadenken over de formulering 


Slide 2 - Tekstslide

Wat zet je als eerste bovenaan de brief?

Slide 3 - Open vraag

Noteer voor vandaag de juiste plaats en datum voluit

Slide 4 - Open vraag

Wat wordt de aanhef van je brief als de persoon waar je naar schrijft Thérèse heet?

Slide 5 - Open vraag

Vertaal: Ik ken je nog niet
A
Je te connais pas
B
Je ne te connais pas encore
C
Tu me connais
D
Je vous connais

Slide 6 - Quizvraag

Vertaal: Ik schrijf je omdat....
A
J'écrire car....
B
Je vous écris par....
C
Je t'écris parce que...
D
J'écrire toi pour...

Slide 7 - Quizvraag

Vertaal: Ik wil mijn Frans verbeteren
A
Je veux perfectionner mon francais
B
Je veux perfectionner mon français
C
Je perfectionne mon francais
D
Je parfectionne mon français

Slide 8 - Quizvraag

Vertaal: we zijn met z'n vieren
A
Nous avons quatre personnes
B
Nous avons quatorze
C
Notre famille a quatre
D
Nous sommes quatre

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal: ik wil je wat vragen stellen
A
Je voudrais te poser quelques questions
B
Je veux questions poser
C
Je vais poser questions
D
je vais te poser les questions

Slide 10 - Quizvraag

Vertaal: ik ga te voet naar school
A
Je vais au lycée à pied
B
Je vais au lycée en vélo
C
Je vais au lycée au pied
D
Je vais au lycée en pied

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal: ik heb een 5 voor wiskunde
A
J'ai cinq sur vingt de maths
B
J'ai dix sur vingt pour maths
C
J'ai dix sur vingt en maths
D
J'ai cinq sur dix en maths

Slide 12 - Quizvraag

Vertaal: mijn lievelingsvak
A
mon matière préfère
B
ma matiere preferee
C
mon matière préféré
D
ma matière préférée

Slide 13 - Quizvraag

Vertaal: ik heb goede cijfers
A
J'ai une bonne chiffre
B
J'ai les bonnes notes
C
J'ai de bonnes notes
D
J'ai bonnes notes

Slide 14 - Quizvraag

Mijn broer heet Dirk
A
Mon frère appelle Dirk
B
Mon frère s'appele Dirk
C
Ma frère s'appelle Dirk
D
Mon frère s'appelle Dirk

Slide 15 - Quizvraag

Vertaal: Ik woon in Arnhem
A
Je habite en Arnhem
B
J'habite en Arnhem
C
J'habite à Arnhem
D
Je habite à Arnhem

Slide 16 - Quizvraag

Vertaal: Ik ben nog nooit in Parijs geweest
A
J'ai jamais à Paris
B
J'ai été jamais à Paris
C
Je n'ai été à Paris jamais
D
Je n'ai jamais été à Paris

Slide 17 - Quizvraag

Vertaal: Ik hoop dat...
A
J'esperer que....
B
Je esperer que.....
C
J'espère que...
D
Je espère que....

Slide 18 - Quizvraag

Vertaal:...dat je me snel schrijft
A
que toi écris vite
B
que tu écriras vite
C
que tu m'écriras vite
D
que tu m'écrire vite

Slide 19 - Quizvraag

Vertaal: heb je veel huiswerk?
A
Tu as beaucoup devoirs?
B
Tu as beaucoup de devoirs?
C
As-tu devoirs beaucoup?
D
Est-ce que tu as des devoirs?

Slide 20 - Quizvraag

Vertaal: ik haat geschiedenis
A
Je déteste histoire
B
Je détester le histoire
C
Je déteste l'histoire
D
Je détester l'histoire

Slide 21 - Quizvraag

Vertaal: mijn leraren zijn aardig
A
mon profs sont gentils
B
mes profs sont gentils
C
mon prof est gentils
D
mon prof est gentil

Slide 22 - Quizvraag

Vertaal: de leraar Duits is streng
A
le prof allemand est sévère
B
le prof d'allemand est sévère
C
le prof d'allemagne est sévère
D
le prof de l'allemand est sévère

Slide 23 - Quizvraag

Vertaal: de les aardrijkskunde
A
le cour de géo
B
le cours de chimie
C
le cours de géo
D
le cours de chimie

Slide 24 - Quizvraag

Vertaal: ik ben goed in Frans
A
Je suis bon en français
B
Je suis bon pour le français
C
Je suis fort en français
D
Je suis bon dans le domaine français

Slide 25 - Quizvraag

Vertaal: de leraar Engels
A
Le prof anglais
B
Le prof d'anglais
C
Le prof d'anglaise
D
Le prof anglaise

Slide 26 - Quizvraag

Vertaal: mijn lievelingseten is pizza
A
Ma plat préférée est la pizza
B
Mon plat préférée est la pizza
C
Mon plat préferé est la pizza
D
Mon plat préféré est la pizza

Slide 27 - Quizvraag

Hoe zeg je dat je niet goed in economie bent?
A
Je suis mauvais d'économie
B
Je suis faible en économie
C
Je suis mal en économie
D
Je suis mauvais pour économie

Slide 28 - Quizvraag

Hoe zeg je dat je aan sport doet?
A
Je fais du sport
B
Je fais de sport
C
Je joue au sport
D
Je m'entraîne

Slide 29 - Quizvraag

Hoe stel je deze vraag: Wat is jouw genre films?
A
Quel est ton film genre?
B
Quel est ton genre films?
C
Quel est ton genre de films?
D
Qu'est -ce que ton genre?

Slide 30 - Quizvraag

Vertaal: ik haat Engels
A
Je déteste anglais
B
Je préfère pas l'anglais
C
Je n' aime pas du tout anglais
D
Je déteste l'anglais

Slide 31 - Quizvraag

Hoe zeg je: de Eiffeltoren
A
la tour Eiffel
B
le tour de Eiffel
C
L'Eiffeltour
D
la tour de Eiffel

Slide 32 - Quizvraag

Hoe zeg je: ik houd ook niet van huiswerk
A
Je n'aime les devoirs pas du tout
B
Je n'aime pas non plus les devoirs
C
Je n'aime pas plus les devoirs
D
Je n'aime pas aussi les devoirs

Slide 33 - Quizvraag

Hoe zeg je: Ik heb Parijs 1 keer bezocht
A
Je suis visite Paris une fois
B
J'ai visité Paris un fois
C
J'ai visiter Paris une fois
D
J'ai visité Paris une fois

Slide 34 - Quizvraag

Hoe zeg je: ik houd het meest van actiefilms
A
Je préferer les films d'action
B
Je préférée les films d'action
C
Je préfère le films d'action
D
Je préfère les films d'action

Slide 35 - Quizvraag

Hoe zeg je: Dat lijkt me leuk
A
Je me semble chouette
B
Ça me semble chouette
C
Je semble chouette
D
Ça semble moi chouette

Slide 36 - Quizvraag

Hoe zeg je: de laatste film die ik gezien heb is....
A
Le dernier film je as vu est
B
Le dernier film j'ai vu est...
C
Le film dernier que j'ai vu est...
D
Le dernier film que j'ai vu est....

Slide 37 - Quizvraag

Wat is een correcte afsluiting van je brief?
A
Je t'embrasser
B
Je t'embrasse
C
Je vous embrasse
D
J'embrasse toi

Slide 38 - Quizvraag

Vertaal:
Met mij gaat het goed.

Slide 39 - Open vraag

Mijn hond heet Stromae.

Slide 40 - Open vraag

Ik heb blauw ogen.

Slide 41 - Open vraag


Slide 42 - Open vraag