Lettre informelle

Lettre informelle
Doel van de les:
Aan het eind van de les, weet je of je klaar bent voor de brieftoets doordat:
- je de veel voorkomende zinnen in een brief makkelijk/ nog niet goed kunt vertalen
- weinig / veel spelfouten maakt
-niet lang/ veel te lang moet nadenken over de formulering 


1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lettre informelle
Doel van de les:
Aan het eind van de les, weet je of je klaar bent voor de brieftoets doordat:
- je de veel voorkomende zinnen in een brief makkelijk/ nog niet goed kunt vertalen
- weinig / veel spelfouten maakt
-niet lang/ veel te lang moet nadenken over de formulering 


Slide 1 - Tekstslide

Wat zet je als eerste bovenaan de brief?

Slide 2 - Open vraag

Noteer voor vandaag de juiste plaats en datum voluit

Slide 3 - Open vraag

Wat wordt de aanhef van je brief als de persoon waar je naar schrijft Thérèse heet?

Slide 4 - Open vraag

Vertaal: Ik ken je nog niet.
A
Je te connais pas.
B
Je ne te connais pas encore.
C
Tu me connais.
D
Je vous connais.

Slide 5 - Quizvraag

Vertaal: Ik schrijf je omdat....
A
J'écrire car....
B
Je vous écris par....
C
Je t'écris parce que...
D
J'écrire toi pour...

Slide 6 - Quizvraag

Vertaal: Ik wil mijn Frans verbeteren.
A
Je veux perfectionne mon francais.
B
Je veux perfectionner mon français.
C
Je perfectionne mon francais.
D
Je parfectionne mon français.

Slide 7 - Quizvraag

Vertaal: We zijn met z'n vieren.
A
Nous avons quatre personnes.
B
Nous avons quatorze.
C
Notre famille a quatre.
D
Nous sommes quatre.

Slide 8 - Quizvraag

Vertaal: Ik wil je wat vragen stellen.
A
Je veux te poser quelques questions.
B
Je veux questions poser.
C
Je vais poser questions.
D
je vais te poser les questions.

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal: Ik ga te voet naar school (bovenbouw).
A
Je vais au lycée à pied.
B
Je vais au lycée à pieds.
C
Je vais au lycée au pied.
D
Je vais au lycée en pied.

Slide 10 - Quizvraag

Vertaal: Ik heb een 5 voor wiskunde.
A
J'ai cinq sur maths.
B
J'ai dix pour maths.
C
J'ai dix sur vingt en maths.
D
J'ai cinq en maths.

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal: mijn lievelingsvak
A
mon matière préfère
B
ma matiere préfèree
C
mon matière préféré
D
ma matière préférée

Slide 12 - Quizvraag

Vertaal: Ik heb goede cijfers.
A
J'ai une bonne chiffre.
B
J'ai les bonnes notes.
C
J'ai de bonnes notes.
D
J'ai bonnes notes.

Slide 13 - Quizvraag

Mijn broer heet Dirk.
A
Mon frère appelle Dirk.
B
Mon frère s'appele Dirk.
C
Ma frère s'appelle Dirk.
D
Mon frère s'appelle Dirk.

Slide 14 - Quizvraag

Vertaal: Ik woon in Krimpen.
A
Je habite en Krimpen.
B
J'habite en Krimpen.
C
J'habite à Krimpen.
D
Je habite à Krimpen.

Slide 15 - Quizvraag

Vertaal: Ik ben nog nooit in Parijs geweest.
A
J'ai jamais à Paris.
B
J'ai été jamais à Paris.
C
Je n'ai été à Paris jamais.
D
Je n'ai jamais été à Paris.

Slide 16 - Quizvraag

Vertaal: Ik hoop dat + ond + futur
(de zin loopt door bij de volgende dia!)
A
J'esperer que....
B
Je esperer que.....
C
J'espère que...
D
Je espère que....

Slide 17 - Quizvraag

Vertaal:...dat je me snel schrijft
A
que toi écris vite.
B
que tu écriras .
C
que tu m'écriras bientôt.
D
que tu écrire vite.

Slide 18 - Quizvraag

Vertaal: Heb je veel huiswerk?
A
Tu as beaucoup des devoirs?
B
Tu as beaucoup de devoirs?
C
As-tu devoirs beaucoup?
D
Est-ce que tu as des devoirs?

Slide 19 - Quizvraag

Vertaal: Ik heb een hekel aan geschiedenis.
A
Je déteste histoire.
B
Je détester le histoire.
C
Je déteste l'histoire.
D
Je détester l'histoire.

Slide 20 - Quizvraag

Vertaal: Mijn leraren zijn aardig.
A
Mon profs sont gentils
B
Mes profs sont gentils.
C
Mon prof est gentils.
D
Mon prof est gentil.

Slide 21 - Quizvraag

Vertaal: De leraar Duits is streng.
A
Le prof allemand est sévère
B
Le prof d'allemand est sévère.
C
Le prof de allemagne est sévère.
D
Le prof de allemand est sévère.

Slide 22 - Quizvraag

Vertaal: de les aardrijkskunde
A
le cour de géo
B
le cours de la géo
C
le cours de géo
D
le cours géographie

Slide 23 - Quizvraag

Vertaal: Ik ben goed in Frans.
A
Je suis bon(-ne) en français.
B
Je suis bon(-ne)pour le français
C
Je suis fort(-e) en français.
D
Je suis bon(-ne) dans le domaine français

Slide 24 - Quizvraag

Vertaal: de leraar Engels
A
Le prof anglais
B
Le prof d'anglais
C
Le prof d'anglaise
D
Le prof anglaise

Slide 25 - Quizvraag

Wat is fout: Salut, Paul, bonne chance avec votre présentation.
A
bonne = bon
B
Salut mag niet
C
avec = en
D
votre = ta

Slide 26 - Quizvraag

Vertaal: Ik heb nu online lessen.
A
J'ai maintenant le cours en ligne.
B
Maintenant, j'ai des cours en ligne.
C
J'ai des cour en ligne en ce moment.
D
Le cours est en ligne.

Slide 27 - Quizvraag

Hoe kun je een informele brief goed afsluiten?
A
Salutations, / Cordialement,
B
Salutation, / Cordial
C
Au revoir
D
Bien à toi

Slide 28 - Quizvraag

Hoe zeg je dat je niet zo goed in economie bent?
A
Je suis mauvais(-e) d'économie
B
Je suis faible en économie.
C
Je suis mal en économie.
D
Je suis mauvais pour économie.

Slide 29 - Quizvraag

Hoe zeg je dat je aan sport doet?
A
Je fais du sport.
B
Je fais de sport.
C
Je joue au sport.
D
J'entraîne

Slide 30 - Quizvraag

Hoe stel je deze vraag: Wat is jouw genre films?
A
Quel est ton film genre?
B
Quel est ton genre films?
C
Quel est ton genre de films?
D
Qu'est -ce que ton genre de films?

Slide 31 - Quizvraag

Vertaal: Ik heb een hekel aan Engels.
A
Je déteste anglais.
B
Je préfère pas l'anglais.
C
Je n' aime pas du tout anglais.
D
Je déteste l'anglais.

Slide 32 - Quizvraag

Hoe zeg je: de Eiffeltoren
A
la tour Eiffel
B
le tour de Eiffel
C
L'Eiffeltour
D
la tour de Eiffel

Slide 33 - Quizvraag

Hoe zeg je: Ik houd ook niet van huiswerk.
A
Je n'aime les devoirs pas du tout.
B
Je n'aime pas non plus les devoirs.
C
Je n'aime pas plus les devoirs.
D
Je n'aime pas aussi les devoirs.

Slide 34 - Quizvraag

Hoe zeg je: Ik heb Parijs 1 keer bezocht
A
Je suis visite Paris une fois.
B
J'ai visité Paris un fois.
C
J'ai visiter Paris une fois.
D
J'ai visité Paris une fois.

Slide 35 - Quizvraag

Hoe zeg je: Ik houd het meest van actiefilms.
A
Je préferer les films d'action.
B
Je préférée les films d'action.
C
Je préfère le films d'action.
D
Je préfère les films d'action.

Slide 36 - Quizvraag

Hoe zeg je: Dat lijkt me leuk!
A
Je me semble chouette!
B
Ça me semble chouette!
C
Je semble chouette!
D
Ça semble moi chouette!

Slide 37 - Quizvraag

Hoe zeg je: De laatste film die ik gezien heb is....
A
Le dernier film je as vu s'appelle...
B
Le dernier film j'ai vu est...
C
Le film dernier que j'ai vu est...
D
Le dernier film que j'ai vu est....

Slide 38 - Quizvraag

Hoe zeg je dat je veel huiswerk hebt?

Slide 39 - Open vraag

Hoe stel je de volgende vraag: Hoe oud ben jij?

Slide 40 - Open vraag

Hoe stel je de volgende vraag: Waar woon jij?

Slide 41 - Open vraag

Hoe stel je de volgende vraag: Heb je een huisdier?

Slide 42 - Open vraag

Hoe sluit je op een mooie manier af in een informele brief?

Slide 43 - Open vraag

Ça va?
As-tu appris beaucoup de choses? :)

Slide 44 - Tekstslide