5 Mutatiebalans

5 Mutatiebalans
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

5 Mutatiebalans

Slide 1 - Tekstslide

Onder welke balanspost zetten we de debiteuren
A
Vaste activa
B
Eigen Vermogen
C
Liquide middelen
D
Vlottende activa

Slide 2 - Quizvraag

Onder welke balanspost valt: voorraden
A
Vaste activa
B
Vlottende activa
C
Kort vreemd vermogen
D
Eigen vermogen

Slide 3 - Quizvraag

Onder welke balanspost valt:
crediteuren
A
vaste activa
B
vlottende activa
C
lang vreemd vermogen
D
kort vreemd vermogen

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de beste omschrijving van vlottende activa?
A
Activa die langer dan één periode of jaar meegaan
B
Activa die minder dan één periode of jaar meegaan
C
Activa die precies één periode of jaar meegaan
D
Activa die één periode meegaat

Slide 5 - Quizvraag

Als een bedrijf afschrijvingskosten heeft zal er iets veranderen op..
A
de balans
B
de resultatenrekening
C
zowel de balans als de resultatenrekening
D
niets

Slide 6 - Quizvraag

De Balans
Mutatiebalans

Geeft toe welke balansposten toe-/afnemen.

Let goed op! Alleen de balansposten die veranderen en het bedrag waarmee ze veranderen zetten we op deze balans.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

De Balans
Mutatiebalans
Stel je voor dat er er snoep wordt verkocht voor €40. De inkoopwaarde van de snoep is €20. 

Verwerk dit op de mutatiebalans.

Let goed op! 
De voorraad is altijd op een balans gezet tegen de inkoopwaarde !

Slide 9 - Tekstslide

De Balans
Mutatiebalans
Stel je voor dat er er snoep wordt verkocht voor €40. De inkoopwaarde van de snoep is €20. Er wordt contant betaald. 

Verwerk dit op de mutatiebalans.

Let goed op! 
De voorraad is altijd op een balans gezet tegen de inkoopwaarde !
Voorraad snoep -€20
Kas                        +€40
--------------------------------
                                 €20
Eigen vermogen   +€20

--------------------------------
                                 €20

Slide 10 - Tekstslide

De Balans
Mutatiebalans
De verdiende €40 euro wordt naar de bank gebracht om op de betaalrekening te zetten

Verwerk dit op de mutatiebalans

Slide 11 - Tekstslide

De Balans
Mutatiebalans
De verdiende €40 euro wordt naar de bank gebracht om op de betaalrekening te zetten

Verwerk dit op de mutatiebalans

Bank +€40
Kas     -€40
----------------                  €0


----------------                  €0

Slide 12 - Tekstslide

Zelf aan de slag
Maak bouwsteen 5.1 die op pagina 71 t/m 73 staat.
Kijk per regel heel goed welke mutaties er doorgevoerd moeten worden in de administratie.
Weet je niet wat een woord betekent, maak gebruik van je laptop!!

je hebt 15 minuten voor de opdracht en werkt in stilte

Slide 13 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Als:
De onderneming verkoopt goederen op rekening voor €14.200. De inkoopwaarde is €9.400.
A
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
B
Debiteuren -€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
C
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€14.200
D
Debiteuren +14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen-€4.800

Slide 14 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Verschil tussen verkoop en inkoop = brutowinst
Dit komt terecht in het eigen vermogen.

Slide 15 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaling per bank aan crediteuren €14.000.
A
Kas -€14.000 Crediteuren +€14.000
B
Kas -€14.000 Crediteuren -€14.000
C
Bank -€14.000 Crediteuren -€14.000
D
Bank -€14.000 Crediteuren +€14.000

Slide 16 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Betaling dus bank daalt.
Crediteuren (schuld) daalt, want er wordt afgelost.

Slide 17 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Per kas gekocht goederen €1.400.
A
Voorraad -€1.400 Kas -€1.400
B
Voorraad +€1.400 Kas -€1.400
C
Voorraad -€1.400 Crediteuren -€1.400
D
Voorraad -€1.400 Crediteuren +€1.400

Slide 18 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Betaling via kas, dus kas daalt.
Er wordt voorraad gekocht, dus voorraad stijgt. 

Slide 19 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaald per kas diverse kosten €2.200.
A
Kas -€2.200 Eigen vermogen -€2.200
B
Kas -€2.200 Kosten +€2.200
C
Kas -€2.200 Vreemd vermogen +€2.200
D
Kas +€2.200 Kosten -€2.200

Slide 20 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Kosten betaald per bank, dus kas daalt.
Opbrengsten en kosten komen in het eigen vermogen terecht. Bij kosten, daalt het eigen vermogen.

Slide 21 - Tekstslide