Bijvoeglijk naamwoord

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1-3

Bijvoeglijk naamwoord

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Bijvoeglijk naamwoorden zijn woorden die kenmerken of eigenschappen noemen van mensen, begrippen, dieren, dingen of verschijnselen. Een bijv. nw. zegt dus iets over een zelfstandig naamwoord dat er meestal direct achter staat:

een leuk idee - een leuker idee - het leukste idee

een goed voorstel - een beter voorstel - het beste voorstel

Basisregel bijv. nw.

Staan er bepaalde lidwoorden voor het bijv. nw.: de, het

of aanwijzende voornaamwoorden voor: dit, die, dat of deze

DAN SCHRIJF JE -e:

De mooie fiets

Het knappe meisje

Die blauwe jas

Bijvoorbeeld

Een tractor: de grote tractor - een grote tractor

Een hond: de lelijke hond - een lelijke hond

Een vliegtuig: het kleine vliegtuig - een klein  vliegtuig

Een boek: het moeilijke boek - een moeilijk  boek

Uitzondering: een

Staat het onbepaalde lidwoord een voor een bijvoeglijk naamwoord, dan kijk je of het zelfstandig naamwoord normaal gezien een de-woord of een het-woord is:

Is het zelfst. nw. een de-woord: wél een -e:

Is het zelfst. nw. een het-woord: géén -e.

Uitzondering: stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Als een bijvoeglijk naamwoord aangeeft van welke stof of van welk bepaald materiaal een zelfstandig naamwoord is gemaakt, dan schrijf je -en (van een stoffelijk bijv. nw.  kun je ook geen vergrotende en overtreffende maken!):

• De houten tafel
• Het metalen rekje
• Een rieten dak

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Maar als het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord een woord uit een andere taal is, dan schrijf je helemaal géén -e of -en:

• Een plastic bekertje
• De polyester tas
• Een acryl kledingstuk

Het ... (brons) beeld

Het ... (aluminium) bord

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Als een voltooid deelwoord eindigt op -en, schrijf je het als bijvoeglijk naamwoord precies hetzelfde:

Het ei is gevallen - het gevallen ei

De race is gelopen - de gelopen race

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Maar meestal eindigt een voltooid deelwoord op -d of -t.

ZET ER EEN -E ACHTER EN SCHRIJF HET ZO KORT MOGELIJK OP:

De trui is gekocht - de gekochte trui (geen dubbele t)

De bloem is gezeefd - de gezeefde bloem (geen dubbel d of dt)

De weg is verbreed - de verbrede weg (ZO KORT MOGELIJK)

Let op als er -dd of -tt nodig is voor de uitspraak:

De plant is verpot - de verpotte plant  

De ... (openen) mail

Een ... (primair) kleur

Het ... (zilver) schoteltje

Het ... (kneden) deeg

De ... (officieel) opening

Het ... (loslaten) dier

De weg is .........
Rijd jij graag over die ........... weg?

1. verbreed/verbreede
2. verbreedt/verbrede
3. verbreed/verbrede
4. verbreedt/verbreedde