Spelling en grammatica/ Nederlands in het beroep Bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van deze les
Ken je de regels van het bijvoeglijk naamwoord.
Kun je het bijvoeglijk naamwoord vrijwel altijd juist toepassen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Een bijvoeglijk naamwoord staat vaak voor een zelfstandig naamwoord.

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in deze zinnen?
Bij personenauto’s en lichte bestelauto’s wordt een zelfdragende carrosserie toegepast.

De losse delen zijn meestal door een schroefverbinding met de vaste delen verbonden. Bij de terreinwagen wordt een apart chassis toegepast.

Door het speciale profiel van de carrosserie worden extra sterke chassisbalken verkregen met een kleine massa.


Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in deze zinnen?
Bij personenauto’s en lichte bestelauto’s wordt een zelfdragende carrosserie toegepast.

De losse delen zijn meestal door een schroefverbinding met de vaste delen verbonden. 

Bij de terreinwagen wordt een apart chassis toegepast.

Door het speciale profiel van de carrosserie worden extra sterke chassisbalken verkregen met een kleine massa.


Slide 6 - Tekstslide

Basisregel
Meestal eindigt een bijvoeglijk naamwoord op een -e.
Staat er de, het, dit, die, dat of deze voor het bijvoeglijk naamwoord, dan schrijf je -e.
Bijvoorbeeld:
De mooie fiets
Het knappe meisje
Die blauwe jas

Slide 7 - Tekstslide

De ... (zwart) auto

Slide 8 - Open vraag

Het ... (oud) kentekenbewijs

Slide 9 - Open vraag

Uitzondering: een
Staat het woord een voor een bijvoeglijk naamwoord, dan kijk je of het zelfstandig naamwoord een de-woord of een het-woord is.
Is het zelfstandig naamwoord een de-woord, dan schrijf je wel een -e. Is het zelfstandig naamwoord een het-woord, dan schrijf je geen -e.

Slide 10 - Tekstslide

Bijvoorbeeld
De grote tractor - een grote tractor
De zwarte tas - een zwarte tas
De lelijke hond - een lelijke hond
Het kleine vliegtuig - een klein vliegtuig
Het moeilijke boek - een moeilijk boek
Het zwarte tasje - een zwart tasje

Slide 11 - Tekstslide

Een ... (oud) kentekenbewijs

Slide 12 - Open vraag

Een ... (kapot) remlicht

Slide 13 - Open vraag

Uitzondering: stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Als een bijvoeglijk naamwoord aangeeft van welke stof/materiaal een zelfstandig naamwoord gemaakt is, dan schrijf je -en.
De houten tafel
De metalen fiets
De gouden medaille
Een rieten dak

Slide 14 - Tekstslide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Maar als het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord een woord uit een andere taal is, dan schrijf je geen -e of -en.
Bijvoorbeeld:
Een plastic bekertje
De polyester tas
Een acryl kledingstuk

Slide 15 - Tekstslide

De ... (eik) tafel

Slide 16 - Open vraag

De ....(plastic) beker

Slide 17 - Open vraag

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Als een voltooid deelwoord eindigt op -d of -t, zet je er een -e achter en schrijf je het zo kort mogelijk.
De trui is gekocht - de gekochte trui
De bloem is gezeefd - de gezeefde bloem
De weg is verbreed - de verbrede weg
Let op als er -dd of -tt nodig is voor de uitspraak:
De plant is verpot - de verpotte plant  

Slide 18 - Tekstslide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Als een voltooid deelwoord eindigt op -en, schrijf je het als bijvoeglijk naamwoord precies hetzelfde.
Het ei is gevallen - het gevallen ei
De race is gelopen - de gelopen race

Slide 19 - Tekstslide

De ... (openen) kofferbak

Slide 20 - Open vraag

De ... (vallen) steeksleutel

Slide 21 - Open vraag

Een ... (zilver) schoteltje

Slide 22 - Open vraag

De ... (hout) schutting

Slide 23 - Open vraag

De ... (officieel) opening

Slide 24 - Open vraag

Het ... (loslaten) gereedschap

Slide 25 - Open vraag

Afsluiting

Slide 26 - Tekstslide