Herhaling Talent Woorden H4.5 en H5.5

Herhaling Talent Woorden H4.5 en H5.5


Vandaag gaan we de lesstof van de hoofdstukken 
4.5 en 5.5 herhalen.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Herhaling Talent Woorden H4.5 en H5.5


Vandaag gaan we de lesstof van de hoofdstukken 
4.5 en 5.5 herhalen.

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
De leerdoelen van deze les zijn:

- je kan omschrijvingen en begrippen herkennen;
-  je hebt zestig nieuwe woorden geleerd;
-  je hebt geleerd wat spreekwoorden en uitdrukkingen zijn.

Slide 2 - Tekstslide

Wat geven de volgende signaalwoorden aan?

heten, betekenen, zogenaamd en dat wil zeggen.
A
dat er een opsomming volgt
B
dat er een omschrijving volgt
C
dat er een reden volgt
D
dat er een tegenstelling volgt

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent 'bijbehorend'?
A
ergens komen, belanden
B
verdragen, doorstaan
C
ergens bij passend
D
vaak, regelmatig

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent 'het is zo gepiept'?
A
het is snel gedaan
B
nerveus, gestrest
C
dat past goed bij hem
D
erop lijkend, overeenkomstig

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent 'tegenwerpen'?
A
waaruit blijkt dat
B
het is snel gedaan
C
een bezwaar noemen, tegenspreken
D
boos

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent 'de context'?
A
erop lijkend, overeenkomstig
B
opbrengst, uitkomst, score
C
zeggen wat je dwarszit
D
zinnen in de buurt van het woord

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent 'dat is hem op het lijf geschreven'?
A
dat past goed bij hem
B
maatregelen nemen om iets te veranderen
C
een bezwaar noemen, tegenspreken
D
loopbaan, het werk in iemands leven

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een spreekwoord?
A
een grappig bedoelde zin
B
een hele zin met een letterlijke betekenis
C
een hele zin met een figuurlijke betekenis
D
een zin die je nog moet veranderen

Slide 9 - Quizvraag

Kan je de woorden van een spreekwoord veranderen?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quizvraag

Leg uit: wat is het verschil tussen een letterlijke en een figuurlijke betekenis?

Slide 11 - Open vraag

Wat betekent 'onaangenaam'?
A
klaar
B
niet verder gaan dan
C
voorkeur
D
niet plezierig, vervelend

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent 'zich op weg begeven'?
A
moeite en tijd aan iets besteden
B
telkens weer, regelmatig
C
niet verder gaan dan
D
op pad gaan, op weg gaan

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent 'ter plaatse'?
A
op de plaats of plek zelf
B
nationaal, het hele land
C
op pad gaan, op weg gaan
D
zittenblijven

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent 'het plan opperen'?
A
zonder lang na te denken, uit zichzelf
B
het plan voorstellen, het idee voorstellen
C
kleiner of minder maken
D
niet plezierig, vervelend

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent 'spontaan'?
A
voorkeur
B
zonder lang na te denken, uit zichzelf
C
moeite en tijd aan iets besteden
D
telkens weer, regelmatig

Slide 16 - Quizvraag

en gaat te voet.
hoofd hebben.
rijden het langst.
de galg gesmeerd.
Maarten geven.
Krakende wagens
Ziekte komt te paard
Boter op je
Boter aan
De pijp aan

Slide 17 - Sleepvraag

Wat betekent het volgende spreekwoord?

De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet.
A
Je hebt aanmerkingen op een ander, maar bent zelf ook niet onschuldig.
B
Ergens mee ophouden, ergens de brui aan geven.
C
Ergens aan ontkomen.
D
Iemand verwijt een ander iets, waaraan hij zelf schuldig is.

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent het volgende spreekwoord?

Als er één schaap over de dam is, volgen er meer.

Slide 19 - Open vraag

Begrepen?
Heeft iedereen de lesstof begrepen of zijn er op dit moment nog vragen?

Slide 20 - Tekstslide

Leerdoelen
De leerdoelen van deze les zijn:

- je kan omschrijvingen en begrippen herkennen;
-  je hebt zestig nieuwe woorden geleerd;
-  je hebt geleerd wat spreekwoorden en uitdrukkingen zijn.

Slide 21 - Tekstslide

Geef aan of je klaar bent voor de toets!
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll