Taal thema 1 en 2
Wat betekent: de balustrade?
A
Hek dat om een balkon heen zit
B
Stoep bovenaan een deftig gebouw
C
Een klein dorpje
D
Een plek die je inneemt
1 / 15
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Wat betekent: de balustrade?
A
Hek dat om een balkon heen zit
B
Stoep bovenaan een deftig gebouw
C
Een klein dorpje
D
Een plek die je inneemt
Slide 1 - Quizvraag
Met ventileren bedoelen we....?
A
Een plek die je inneemt
B
Ergens naar binnen gaan
C
Het verversen van de lucht
D
Geen ruzie meer maken
Slide 2 - Quizvraag
De plek waar je een tijdje woont of logeert....
A
Het bordes
B
De ventilatie
C
Het gehucht
D
De verblijfplaats
Slide 3 - Quizvraag
Wat is dit?
A
Betreden
B
Het bordes
C
De ventilatie
D
De huisvesting
Slide 4 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in de zin:
''De jongen heeft een vis gevangen''.
''De jongen heeft een vis gevangen''.
A
De jongen
B
Een vis
C
Heeft
D
Gevangen
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het gezegde in de zin
''De jongen heeft een vis gevangen''
''De jongen heeft een vis gevangen''
A
Heeft gevangen
B
Een vis gevangen
C
De jongen heeft
D
Heeft een vis
Slide 6 - Quizvraag
Wat is het gezegde in de zin:
'' Tim en Tom hebben een moestuin''.
'' Tim en Tom hebben een moestuin''.
A
Tim en Tom
B
Een moestuin
C
Tim en Tom hebben
D
Hebben
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in de zin:
''De brandweer heeft de brand geblust.''
''De brandweer heeft de brand geblust.''
A
Heeft geblust
B
De brand
C
De brandweer
D
Heeft
Slide 8 - Quizvraag
Hoe wordt een verhaal meestal opgedeeld?
A
Kern, inleiding, slot
B
Inleiding, kern, slot
C
Slot, inleiding, kern
D
Kern, slot, inleiding
Slide 9 - Quizvraag
Wat betekent ''atletisch''?
A
Sportief en gespierd
B
Best wel lui
C
Je doet aan voetballen
D
Je doet alleen aan atletiek
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het tegenovergestelde van ''de concurrent''?
A
Een toeschouwer
B
De teamgenoot
C
Een sponsor
D
De tegenstander
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de koploper?
A
Iemand die achteraan loopt
B
Iemand die niet mee doet
C
Iemand die voorop loopt
D
Iemand die als laatste eindigt
Slide 12 - Quizvraag
Welk argument past bij de mening:
Kinderen moeten een uniform dragen op school....
Kinderen moeten een uniform dragen op school....
A
Omdat ik dat vind
B
Omdat ik het daar mee eens ben
C
Omdat uniforms lelijk zijn
D
Omdat op die manier iedereen gelijk is
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin...
''Ik woon in een rijtjeshuis''.
''Ik woon in een rijtjeshuis''.
A
Ik woon
B
Een rijtjeshuis
C
Ik
D
in
Slide 14 - Quizvraag
Wat is het persoonlijk voornaamwoord.. ''Heeft de bakker jou wisselgeld gegeven?''
A
De bakker
B
Jou
C
Wisselgeld
D
Heeft gegeven
