In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Persoonlijk voornaamwoord
Maan zingt een lied.
Zij houdt van zingen.
Slide 1 - Tekstslide
Wat ga jij leren?
Ik ga leren dat er in elke zin één of meerdere persoonlijke voornaamwoorden staan.
Zoals:
ik, je, jij, jou, me, mij, u, hij, zij, het, we, wij, ons, jullie, zij (meervoud), ge, gij, hem, haar, hen, hun.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
Een persoonlijk voornaamwoord 'wijst' naar een persoon (in de zin).
Een persoonlijk voornaamwoord kan je vervangen door een naam.
Teun verzint een raadsel.
Hij vertelt het raadsel aan zijn klas.
Slide 5 - Tekstslide
Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
Een persoonlijk voornaamwoord 'wijst' naar een dier (in de zin).
Een persoonlijk voornaamwoord kan je vervangen door een naam.
De hond heeft een bot gekregen.
Hij eet het bot lekker op.
Slide 6 - Tekstslide
Een voorbeeld:
De persoonlijke voornaamwoorden zijn onderstreept:
“Wil je dat ik aan je tafel kom zitten?”
De persoonlijke voornaamwoorden vervangen we nu door namen van personen:
“Wil Anastasia dat Ayaan aan je tafel komt zitten?”
Je ziet dat de laatste, niet-onderstreepte ‘je’ niet door de naam van een persoon kan worden vervangen, dus is dat ook geen persoonlijk voornaamwoord, omdat het een bezit aangeeft, dus is dat een bezittelijk voornaamwoord (jouw tafel).
Slide 7 - Tekstslide
Ik versta je niet.
Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden?
Hoe weet je dat?
Leg het uit aan je schoudermaatje.
Slide 8 - Tekstslide
Ik ga het morgen repareren.
Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden?
Hoe weet je dat?
Leg het uit aan je schoudermaatje.
Slide 9 - Tekstslide
Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar
Slide 10 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord?
A
jij
B
hond
C
huis
D
schaar
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het persoonlijk voornaamwoord.. ''Heeft de bakker jou wisselgeld gegeven?''
A
De bakker
B
Jou
C
Wisselgeld
D
Heeft gegeven
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin... ''Ik woon in een rijtjeshuis''.
A
Ik woon
B
Een rijtjeshuis
C
Ik
D
in
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin... ''Dit huis is niet verkocht. Niemand wil het kopen''.