In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
BS 2.4: bevruchting en zwangerschap
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Herhaling BS 2.3
Leerdoelen
Uitleg BS 2.4
Opdrachten maken
Slide 2 - Tekstslide
Herhaling BS 2.3
Noem voorbeelden van primaire geslachtskenmerken bij de man en vrouw.
Noem voorbeelden van secundaire geslachtskenmerken bij de man en vrouw.
Welke 3 hormoonklieren spelen een rol bij de ontwikkeling in de puberteit en welke hormonen maken ze?
Beschrijf kort hoe de menstruatiecyclus loopt.
Slide 3 - Tekstslide
Leerdoelen
Je moet beschrijven welke veranderingen er plaats vinden in het lichaam van de vrouw net voor en na de bevruchting
Je moet de embryonale ontwikkeling kunnen beschrijven
Je kunt beschrijven hoe eeneiige en twee-eiige tweelingen ontstaan
Slide 4 - Tekstslide
Door hoeveel zaadcellen kunnen eicellen maximaal bevrucht worden?
A
1
B
2
C
23
D
46
Slide 5 - Quizvraag
Zodra een enkele zaadcel door het celmembraan van de eicel gaat, vormt de eicel een ondoordringbare laag waardoor er niet meer zaadcellen in kunnen
Slide 6 - Tekstslide
Waarom niet meer dan 1 zaadcel?
Dan heb je te veel chromosomen!
1 chromosoom te veel is soms levensvatbaar (Down syndroom) maar als er een extra zaadcel in de eicel komt heb je er 23 te veel, dit is niet levensvatbaar.
Slide 7 - Tekstslide
Waardoor deelt een bevruchte eicel zich in meerdere cellen?
A
Meiose
B
Mitose
C
Reductiedeling
D
Gewone celdeling
Slide 8 - Quizvraag
Hoeveel chromosomen hebben deze cellen?
A
23
B
46
C
46 chromosoomparen
D
Geen
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
Bevruchting
Een eicel blijft na de ovulatie maar 12 tot 24 uur in leven
Een zaadcel kan in het lichaam van de vrouw 3 dagen in leven blijven
Slide 11 - Tekstslide
Zoek de verschillen!
Slide 12 - Tekstslide
Waardoor blijft het baarmoederslijmvlies heel na bevruchting?
A
Doordat het klompje cellen het heel houdt
B
Doordat de placenta aangemaakt wordt
C
Doordat er hormonen aangemaakt worden bij de vrouw
D
Doordat de embryo hormonen maakt
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Embryonale ontwikkeling
Embryo neemt zuurstof en voedingsstoffen op uit baarmoederslijmvlies
Placenta wordt gevormd
Navelstreng wordt aangelegd
Vruchtvliezen en vruchtwater wordt gevormd
Slide 15 - Tekstslide
Waar is de placenta mee verbonden?
A
Bloed van de baby
B
Bloed van de moeder
C
Navelstreng
D
Longen van de baby
Slide 16 - Quizvraag
Placenta
Ontwikkelt zich in de baarmoeder, op de plek waar het klompje cellen zich heeft ingenesteld.
Placenta maakt hormonen die de hypofyse remmen --> geen hormonen meer voor de rijping van follikels en geen eisprong
Dus bloed van baby en moeder mengen niet
Slide 17 - Tekstslide
Een kind in de buik heet tot 3 maanden een ...(1)... en daarna heet het een ...(2)...
A
1. foetus
2. embryo
B
1. foetus
2. baby
C
1. embryo
2. baby
D
1. embryo
2. foetus
Slide 18 - Quizvraag
Baby in de buik
Tot 3 maanden: embryo
Na 3 maanden: foetus
Bloed van de moeder stroomt NIET door baby
Navelstreng, placenta, vruchtwater, vruchtvliezen en embryo zijn ontstaan uit de bevruchte eicel
Slide 19 - Tekstslide
Hoe krijgt een baby in de buik zuurstof?
A
Door te ademen
B
De navelstreng is een soort rietje naar buiten
C
Via de aders in de navelstreng
D
Een ongeboren baby heeft geen zuurstof nodig
Slide 20 - Quizvraag
Navelstreng
Navelstrengader: vervoert zuurstofrijk bloed en voedingsstoffen van de placenta naar het embryo
Navelstrengslagaders: vervoeren zuurstofarm bloed en afvalstoffen van het embryo naar de placenta
Slide 21 - Tekstslide
Wat is/zijn functie(s) van de vruchtvliezen en vruchtwater?
A
Bescherming tegen uitdroging
B
Bescherming tegen stoten
C
Gaat temperatuur-schommelingen tegen
D
Allemaal
Slide 22 - Quizvraag
Vruchtvliezen en -water
Zorgt voor bescherming tegen stoten, temperatuur-schommeling en uitdroging.
In het vruchtwater kan het embryo zich makkelijk bewegen!
Slide 23 - Tekstslide
Welke stelling over eeneiige tweelingen is niet waar?
A
Komen uit twee eicellen en twee zaadcellen
B
Hebben dezelfde chromosomen
C
Zijn altijd hetzelfde geslacht
D
Zitten samen in de vruchtvliezen
Slide 24 - Quizvraag
Eeneiige tweeling: ontstaan uit één eicel, beide kinderen hebben precies dezelfde chromosomen dus zien er vaak bijna hetzelfde uit. 2 jongens óf 2 meisjes!
Twee-eiige tweeling: ontstaan uit twee eicellen, beide kinderen hebben andere chromosomen dus zien er niet hetzelfde uit. Kan een jongen en een meisje zijn.
Slide 25 - Tekstslide
Huiswerk
BS 2.4: opdrachten 1, 3, 5, 6, 7 en 8
Slide 26 - Tekstslide
Wat hebben we geleerd?
Door hoeveel zaadcellen kunnen eicellen maximaal bevrucht worden?
Wat verandert aan de cyclus na bevruchting van de eicel?
Waar is de placenta mee verbonden?
Hoe noemen we een baby in de buik voor en na 3 maanden?
Wat is het verschil tussen een eeneiige en een twee-eiige tweeling?