12.1 Eigenschappen doorgeven (deel 1 en deel 2 + deel 1 12.2)

In welk onderdeel van een cel zitten de erfelijke eigenschappen?
A
in het celmembraan
B
in de celkern
C
in het cytoplasma
1 / 43
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

In welk onderdeel van een cel zitten de erfelijke eigenschappen?
A
in het celmembraan
B
in de celkern
C
in het cytoplasma

Slide 1 - Quizvraag

Hoeveel chromosomen paren bevatten een huidcel van de mens?
A
46
B
23
C
92
D
22

Slide 2 - Quizvraag

Hoeveel chromosomen bevat een de voortplantingscellen van de mens?

Slide 3 - Open vraag

Weet je nog...?

Slide 4 - Tekstslide

... zijn stukjes DNA die coderen voor een erfelijke eigenschap.
A
allelen
B
genen
C
chromosomen
D
eiwitten

Slide 5 - Quizvraag

Genen zijn dus stukjes informatie op het DNA. Deze stukjes DNA kunnen in de celkern afgelezen worden. Al onze genen zijn eigenlijk niets meer, maar ook niets minder dan een blauwdruk voor de productie van ....

Slide 6 - Open vraag

Een gen is een stukje op een chromosoom dat codeert voor een enkele genetische eigenschap. Eén gen is opgebouwd uit twee ....

Slide 7 - Open vraag

Dat wat je ziet van een eigenschap, bijvoorbeeld krullend haar hebben, heet het...
A
fenotype
B
genotype

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent het genotype voor haarkleur?
A
De kleur van het haar bij een persoon.
B
De erfelijke informatie voor haarkleur op de chromosomen.
C
De kleur die een ouder doorgeeft aan een kind.

Slide 9 - Quizvraag

12.1 Eigenschappen doorgeven
- Je kunt omschrijven wat dominant en recessief betekent.
- Je kunt omschrijven wat homozygoot en heterozygoot is.
- Je kunt omschrijven wat het genotype en het fenotype zijn.
- Je kunt genotypen met letters noteren.
- Je kunt een kruisingsschema opstellen en daaruit de kans op een bepaald genotype bij de
nakomelingen van een kruising afleiden.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Vul in:
Als de beide chromosomen van een paar dezelfde informatie bezitten, dan is de persoon ................. voor het gen.
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Dominant
D
Recessief

Slide 12 - Quizvraag

Vul in:
Als de informatie van een chromosomenpaar verschillende informatie bevatten van een gen, dan is de persoon ................. voor het gen.
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Dominant
D
Recessief

Slide 13 - Quizvraag

Vul in:
Bij iemand die heterozygoot is voor een gen zie je in het uiterlijk maar één aanleg terug.
De aanleg die je wel ziet noem je .......1....., de aanleg die je niet ziet is ......2.......
A
1=Dominant 2=Homozygoot
B
1=Recessief 2=Dominant
C
1=Dominant 2=Recessief
D
1=Homozygoot 2=Dominant

Slide 14 - Quizvraag

Eigenschap haarkleur. Bruin is dominant over blond. Sleep onderstaande vakken in het juiste sleepdoel.
Homozygoot Dominant
Heterozygoot
Homozygoot Recessief
Aa
AA
aa
Allelen bruin/bruin
Allelen bruin/blond
Allelen blond/blond

Slide 15 - Sleepvraag

Samengevat...
Moeder geeft via haar eicel 1 chromosoom met een allel door (bijv. blauw), vader geeft via zijn zaadcel ook 1 chromosoom met een allel door (bijv. bruin).

De bevruchte eicel bevat weer twee chromosomen met allelen voor oogkleur. 


Voor elke eigenschap heb je in je lichaamscellen dus twee allelen (1 via vader, 1 via moeder)


Dus het genotype voor een eigenschap bestaat dus twee allelen

Slide 16 - Tekstslide

Dus het genotype voor een eigenschap bestaat dus twee allelen. 
Als de twee allelen gelijk zijn aan elkaar heet dat homozygoot

Als de twee allelen verschillend zijn heet dat heterozygoot

Het overheersende allel heet dominant,
het onderdrukte allel noem je recessief

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het fenotype
van deze personen?


Dominante allelen : HOOFDLETTER                                 
Recessieve allelen : kleine letter
Mogelijke genotypen: bb, BB, Bb

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Goed lezen of er in de vraag om genotypen of fenotypen wordt gevraag!

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag... 
Maken 12.1 1 t/m 15 + nakijken

Slide 21 - Tekstslide

12.1 Eigenschappen doorgeven
- Je kunt omschrijven wat een intermediair fenotype is.
- Je kunt een kruisingsschema opstellen en daaruit de kans op een bepaald genotype bij de
nakomelingen van een kruising afleiden.
- Je kunt omschrijven wat co-dominant betekend. 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Waarvoor gebruik je een kruisingsschema?
A
Om uit te zoeken hoe de nakomelingen van twee ouders eruit zien.
B
Om uit te zoeken welke eigenschappen er in geslachtscellen zitten.
C
Om uit de genotypen van de ouders de genotypen van de kinderen te bepalen.
D
Om uit te zoeken welke eigenschap dominant en welke eigenschap recessief is.

Slide 24 - Quizvraag

Een ouderpaar (P-generatie) verwacht een kind (F1-generatie).
Beide ouders kunnen tongrollen.
Beide zijn voor die eigenschap heterozygoot.
Hoe groot is de kans dat het kind genotype Aa=heterozygoot heeft?
A
75%
B
50%
C
25%
D
0%

Slide 25 - Quizvraag

Een ouderpaar (P-generatie) verwacht een kind (F1-generatie).
Beide ouders kunnen tongrollen.
Beide zijn voor die eigenschap heterozygoot.
Hoe groot is de kans dat het kind kan tongrollen?
A
75%
B
50%
C
25%
D
0%

Slide 26 - Quizvraag

Bij cavia's komen genen voor die we aanduiden met R en r. De aanwezigheid van het gen R geeft vlekken op de vacht. Twee cavia's, Snuf en Snuitje, krijgen jongen. Deze jongen hebben de genotypen RR, Rr en rr.
Wat zijn de genotypen van Snuf en Snuitje?
A
RR en Rr
B
RR en rr
C
Rr en Rr
D
Rr en rr

Slide 27 - Quizvraag


PKU is een erfelijke stofwisselingsziekte. Dit wordt onderzocht met bloed uit een hielprik bij pasgeboren baby's. Wanneer het kind PKU heeft zal het kind een speciaal dieet moeten volgen.
Twee ouders die beide gezond zijn hebben al een kindje met PKU. Hoe groot is de kans dat hun tweede kind ook PKU heeft?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 28 - Quizvraag

Sommige planten zijn niet in staat bladgroen te vormen. Dit zogenaamde albinisme berust op de aanwezigheid van een recessief allel. Bij een tabaksplant die heterozygoot is voor deze eigenschap treedt zelfbestuiving op. Er ontstaan 600 zaden. Na kieming ontstaan hieruit kiemplanten.

Hoeveel van deze kiemplanten zullen naar verwachting albino zijn?
A
0
B
150
C
300
D
600

Slide 29 - Quizvraag

Drie of meer fenotypen...
Soms zijn er niet twee, maar drie fenotypen. 

Beide allelen zijn 'even sterk' en ze komen als een mengvorm in 
het fenotype tot uiting. Er ontstaat dus een tussenvorm.

Genotypen worden dan anders genoteerd.


Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Welke van de afgebeelde genen zijn intermediair?
A
Veerkleur kip en beharing bladeren
B
Beharing bladeren en tongrollen
C
Tongrollen en bloemkleur
D
Bloemkleur en veerkleur kip

Slide 32 - Quizvraag

Vier bloedgroepen A,B,AB,0
Eigenschap bepaalt door één gen, drie verschillende allelen.
-> 6 genotypen
-> 4 fenotypen

Bij co-dominantie
komen de eigenschappen 
van beide dominante allelen
tot uiting. 

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

12.2 Het zit in de familie
- Je kunt uitleggen wat monogeen betekend.
- Je kunt uitleggen wat een recessief overervende ziekte is en hier voorbeelden van geven.
- Je kunt uitleggen wat een drager is.
- Je kunt uitleggen wat een dominant overervende ziekte is en hier voorbeelden van geven.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video

Samengevat
Recessieve overerving: het ziekmakende allel is recessief 
>> bovenste afbeelding

Bij recessief overervende aandoeningen ben je drager als je één recessief
 allel hebt Aa, je bent dan niet ziek



Dominante overerving: het ziekmakende allel is dominant
>>  onderste afbeelding

Slide 37 - Tekstslide

Een man en een vrouw hebben allebei de ziekte van Huntington (dominante overerving). Ze hebben al een gezonde dochter samen gekregen. Hoe groot is de kans dat hun volgende kind ook gezond is?
A
100%
B
50%
C
25%
D
0%

Slide 38 - Quizvraag

Uitleg vraag
Allelen: H= huntington en h= gezond, want huntington is dominant.
P-generatie fenotype: huntington vrouw x huntington man.
P-generatie genotype: Hh x Hh, want ze hebben al een gezond kind, dus allebei heterozygoot.
F1 (nakomelingen) genotype: HH, Hh, Hh en hh
Antwoord: gezond kind als hh; dit is 1 op de 4, dus 25%.


Slide 39 - Tekstslide

Twee ouders zijn drager van een recessief overervende ziekte. Zij zijn in verwachting van een kind. Hoe groot is de kans dat dit kind ook drager is?
A
100%
B
50%
C
25%
D
0%

Slide 40 - Quizvraag

Uitleg vraag
Allelen: F= gezond en f=ziek, want recessief overervend en drager mogelijk.
P-generatie fenotype: drager x drager= heterozygoot x heterozygoot
P-generatie genotype: Ff x Ff
F1 (nakomelingen) genotype: FF, Ff, Ff en ff
Antwoord: drager als Ff; dit is 2 op de 4, dus 50%.


Slide 41 - Tekstslide

Aan de slag... 
Maken 12.1 16 t/m 19 + nakijken
Maken 12.2 1 t/m 7 + nakijken

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide